ECLI:NL:GHAMS:2025:882

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
200.342.421
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot verlof voor conservatoir beslag op schilderijen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de weigering van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam om verlof te verlenen voor het leggen van conservatoir beslag op zeven schilderijen en een auto. De appellanten, waaronder [appellant 1], hebben in eerste aanleg verzocht om dit verlof, maar de voorzieningenrechter heeft dit verzoek afgewezen. De appellanten zijn van mening dat de voorzieningenrechter een verkeerde maatstaf heeft gehanteerd en dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, ondanks een lopende procedure in België over de schilderijen. De appellanten hebben op 19 november 2020 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin een vermogensverdeling is overeengekomen, waarbij de schilderijen en de auto aan hen zijn toebedeeld. De geintimeerden, de kinderen van de overleden [naam 1], hebben verweer gevoerd en stellen dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft. Het hof heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter wel degelijk rechtsmacht heeft en dat de appellanten summierlijk de deugdelijkheid van hun vordering hebben aangetoond. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en verlof verleend voor het leggen van conservatoir beslag op de schilderijen, met een termijn van dertig dagen voor het instellen van de eis in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.342.421/01
zaaknummer rechtbank : C/13/745416 / KG RK 24/134
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 maart 2025
inzake
[appellant 1],
wonende te [plaats 1] (België),
appellante,
namens zichzelf en in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige kinderen
[appellant 2]en
[appellant 3] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [plaats 3] ,
2.
[geïntimeerde 2] ,
wonende te [plaats 4] , gemeente [plaats 6] ,
3.
[geïntimeerde 3] ,
wonende te [plaats 4] , gemeente [plaats 6] ,
4.
[geïntimeerde 4] ,
wonende te [plaats 5] , gemeente [plaats 3] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. G.T.J. Hoff te Haarlem.
Partijen worden hierna [appellanten] en [geïntimeerden] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 12 juni 2024, in hoger beroep gekomen van de beschikking die de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) op 12 maart 2024 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking).
Op 4 september 2024 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep, met producties, van [geïntimeerden] ingekomen.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 14 februari 2025 laten toelichten, [appellanten] door mr. J.A. Endtz, advocaat te [plaats 2] , en [geïntimeerden] door de hiervoor vermelde mr. G.T.J. Hoff. Beide partijen hebben de zaak toegelicht aan de hand van overlegde spreekaantekeningen en vragen van het hof beantwoord.
Vervolgens is uitspraak bepaald.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog het gevraagde verlof tot het leggen van conservatoir beslag zal toewijzen voor zover dit betrekking heeft op de hierna te noemen zeven schilderijen. [appellanten] hebben tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het verzoek voor zover betrekking hebbend op het leggen van conservatoir derdenbeslag onder Handelsonderneming [bedrijf] te [plaats 3] strekkende tot afgifte van de hierna te noemen auto ingetrokken.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot afwijzing van het door [appellanten] ingestelde hoger beroep tegen de bestreden beschikking, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep.

2.Feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) betwist, alsmede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde bewijsstukken, staan tussen partijen de volgende feiten vast.
2.1
[appellant 1] was de partner van [naam 1] (hierna: [naam 1] ), die is overleden op 22 mei 2019. [geïntimeerden] zijn de kinderen uit het huwelijk van [naam 1] en [naam 2] (hierna: [naam 2] ), van wie [naam 1] gescheiden was van tafel en bed. [naam 2] is overleden in december 2021.
2.2
Over de nalatenschap van [naam 1] is tussen partijen een geschil gerezen waarover op 19 november 2020 een vaststellingsovereenkomst (hierna: vso) is gesloten. In de vso is een definitieve vermogensverdeling overeengekomen, die blijkt uit bijlage 4 van de vso. Onder andere zeven schilderijen en een [merk] met kenteken ML-52-62 (hierna: de auto) zijn aan [appellanten] toebedeeld.
2.3
[naam 1] en [naam 2] hebben op 1 september 2010 een definitieve boedelverdelingsovereenkomst gesloten, waarin voornoemde zeven schilderijen en de auto aan [naam 2] zijn toebedeeld.

3.Eerste aanleg

3.1
[appellanten] hebben – kort samengevat – in eerste aanleg de voorzieningenrechter verzocht om krachtens artikel 700 jo. 730 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) verlof te verlenen voor het leggen van conservatoir beslag tot afgifte van de zeven schilderijen en voor het leggen van conservatoir (derden)beslag tot afgifte van de auto.
3.2
De voorzieningenrechter heeft het gevraagde verlof geweigerd en heeft [appellanten] veroordeeld in de kosten van de procedure.

4.Beoordeling

4.1
[appellanten] hebben in hoger beroep twee grieven aangevoerd. Met
grief 1hebben [appellanten] – samengevat weergegeven – betoogd dat de voorzieningenrechter een verkeerde maatstaf heeft gebruikt. Volgens de maatstaf van artikel 700 lid 2 Rv beslist de voorzieningenrechter na summier onderzoek, maar de voorzieningenrechter heeft een voorlopig oordeel gegeven over de gegrondheid van de vordering van [appellanten] Met
grief 2hebben [appellanten] betoogd dat partijen een wederkerige en verbintenis scheppende vso zijn aangegaan, waarbij het niet terzake doet aan wie de goederen ten tijde van het aangaan van de vso toebehoorden. [geïntimeerden] hebben verweer gevoerd.
Rechtsmacht
4.2
Het meest verstrekkende verweer van [geïntimeerden] ziet op het ontbreken van rechtsmacht van de Nederlandse rechter. [geïntimeerden] hebben daartoe aangevoerd dat in België een procedure loopt over de zeven schilderijen (tijdens de mondelinge behandeling is door [geïntimeerden] erkend dat de procedure niet mede op de auto ziet), zodat ex artikel 29 Brussel I-bis Verordening aan de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt.
4.3
Artikel 29 lid 1 Brussel I-bis Verordening bepaalt dat wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aanhoudt totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat. Het HvJ EU heeft geoordeeld dat het ‘onderwerp’ het doel van de vordering is en de ‘oorzaak’ ziet op de feiten en de rechtsregel die tot staving van de vordering worden aangevoerd.
4.4
In België loopt een procedure tussen [appellant 1] (zonder de minderjarige kinderen) tegen [geïntimeerden] Inzet van deze procedure is hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] tot teruggave van vijf van de zeven schilderijen, die in bruikleen waren gegeven aan [naam 2] . [geïntimeerden] hebben een tegenvordering tot teruggave van twee schilderijen ingediend. De rechtbank van eerste aanleg [plaats 1] , afdeling [plaats 1] , heeft bij vonnis van 20 januari 2023 de bruikleenovereenkomst van 17 maart 2019 nietig verklaard wegens dwaling en [appellant 1] veroordeeld tot teruggave aan [geïntimeerden] van twee schilderijen. [appellant 1] is in België in hoger beroep gegaan en die procedure loopt nog. De onderhavige procedure tussen [appellanten] en [geïntimeerden] betreft het verzoek verlof te verlenen voor het leggen van conservatoir beslag tot afgifte van de zeven schilderijen en de auto op basis van de tussen partijen gesloten vso. Aldus is geen sprake van dezelfde partijen, betreffen de vorderingen niet hetzelfde onderwerp, noch dezelfde oorzaak, zodat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
Artikel 700 lid 2 Rv
4.5
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het verzoek moet worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf van artikel 700 lid 2 Rv. Daarin is bepaald dat de voorzieningenrechter beslist na summier onderzoek. Dat onderzoek vereist dat op grond van de stellingen van de verzoeker en hetgeen deze ter onderbouwing daarvan heeft aangevoerd, summierlijk moet blijken van de deugdelijkheid van de vordering ter verzekering waarvan het beslag strekt. Het is daarbij aan de verzoeker om feiten en omstandigheden te stellen die summierlijk de deugdelijkheid van de door hem gestelde vordering aantonen.
4.6
[appellanten] hebben summierlijk de deugdelijkheid aangetoond van de door hen gestelde vordering ter verzekering waarvan het beslag strekt. Daartoe is het volgende redengevend. Partijen hebben op 19 november 2020 een vso gesloten, waarin tussen hen een definitieve vermogensverdeling is overeengekomen. De zeven schilderijen en de auto zijn daarbij aan [appellanten] toebedeeld. De vso heeft dispositieve werking, hetgeen inhoudt dat partijen die rechtstoestand tot stand moeten brengen door tenuitvoerlegging van de verbintenissen uit de vso, die door de vso zijn ontstaan en geconcretiseerd. [geïntimeerden] zijn op grond van de vso gehouden om de zeven schilderijen en de auto over te dragen aan [appellanten] , onafhankelijk van het antwoord op de vraag wie eigenaar is van deze schilderijen en de auto. Een summiere afweging van de wederzijdse belangen van partijen leidt niet tot een ander oordeel.
4.7
De slotsom is dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd voor zover daarbij het gevraagde verlof voor het leggen van conservatoir beslag op de zeven schilderijen is afgewezen en [appellanten] in de proceskosten zijn veroordeeld. Het hof zal het gevraagde verlof alsnog verlenen, een en ander als hierna te melden. De termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak zal op dertig dagen worden gesteld. Gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv zal niet worden beslist over de kosten van dit verzoek.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verleent [appellanten] verlof om ten laste van [geïntimeerden] conservatoir beslag te doen leggen op de in randnummer 7 van het beroepschrift genoemde schilderijen;
bepaalt de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak op dertig dagen na het leggen van het eerste beslag;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. van der Burg, M.L.D. Akkaya en E. Verhulp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2025.