In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2025 uitspraak gedaan op een verzoekschrift op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoek is ingediend door verzoeker, die rechtsbijstand heeft gehad van mr. R.S. Imamkhan. Het verzoek betreft een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in verband met een strafzaak en de procedure ex artikel 12 Sv. Het hof heeft het verzoekschrift op 20 november 2024 ontvangen, waarna de advocaat-generaal op 4 december 2024 zijn standpunt heeft kenbaar gemaakt. Op 5 februari 2025 is aanvullende informatie ontvangen van de advocaat van verzoeker. Tijdens de openbare behandeling op 11 februari 2025 is de advocaat-generaal gehoord, maar verzoeker en zijn raadsvrouw zijn niet verschenen.
Het hof heeft beoordeeld dat verzoeker recht heeft op een schadevergoeding voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand. De advocaat heeft kosten opgegeven van € 5.438,22 voor de strafzaak en € 340,00 voor de verzoekschriftprocedure. Het hof heeft echter geoordeeld dat de reistijd van de advocaat voor een bespreking met verzoeker buiten kantoor niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat verzoeker niet in detentie was en het hem mogelijk was om naar het kantoor van zijn advocaat te reizen. Het hof heeft de gedeclareerde tijd gematigd en uiteindelijk een vergoeding van € 5.346,16 toegekend aan verzoeker, waarbij het overige verzoek is afgewezen. De beschikking is ondertekend door de oudste raadsheer en griffier en is uitgesproken tijdens de openbare zitting.