In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had op 20 december 2012 de naheffingsaanslag omzetbelasting van € 240.656, opgelegd aan Stichting [X] [Z] voor het tijdvak van 1 augustus 2008 tot en met 31 augustus 2008, verminderd tot € 135.444. De inspecteur had deze naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente van € 7.159 gehandhaafd, maar de rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd en dat de heffingsrente dienovereenkomstig moest worden verminderd.
In hoger beroep heeft de inspecteur de uitspraak van de rechtbank bestreden. Belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. [A] en drs. [B], heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft hierop gereageerd met een conclusie van repliek en belanghebbende met een conclusie van dupliek. Tijdens de zitting op 11 september 2013 in Arnhem zijn beide partijen gehoord.
De partijen hebben uiteindelijk een compromis bereikt over de naheffingsaanslag, waarbij de inspecteur en belanghebbende overeenkwamen dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 185.353. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de aftrekbare voorbelasting op de algemene kosten van belanghebbende. Het hof heeft het hoger beroep van de inspecteur gegrond verklaard en het incidentele hoger beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht. De inspecteur is veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.770.