ECLI:NL:GHARL:2013:4629

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
200.096.989
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Draagplicht gemeenschapsschulden na echtscheiding en de gevolgen voor regresvorderingen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om de draagplicht van gemeenschapsschulden na de echtscheiding van partijen, die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Het huwelijk werd op 6 juni 2003 ontbonden. De appellant, [verzoeker], vorderde betaling van [verweerster] van een bedrag van € 50.000,- dat hij stelde te zijn verschuldigd aan de SNS Bank, terwijl [verweerster] een regresvordering van € 18.210,- op [verzoeker] had wegens onbetaalde belastingaanslagen. Het hof oordeelde dat de schulden die voortvloeien uit de ambtshalve belastingaanslagen in de gemeenschap van goederen vielen en dat beide partijen de helft van deze schulden moesten dragen, tenzij anders was overeengekomen. Het hof concludeerde dat het onaanvaardbaar zou zijn dat [verweerster] meer dan € 19.000,- van de belastingaanslagen zou moeten dragen, gezien de omstandigheden van de zaak. Het hof oordeelde dat [verzoeker] zijn verplichtingen niet was nagekomen door geen aangifte te doen voor de inkomstenbelasting over de jaren 2001 tot en met 2003. De rechtbank had eerder de vorderingen van [verweerster] toegewezen, maar het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank voor zover het in conventie was gewezen en oordeelde dat [verzoeker] aan [verweerster] een totaalbedrag van € 30.411,10 moest betalen, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat ieder de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.096.989
(zaaknummer rechtbank Arnhem 206175)
arrest van de vierde civiele kamer van 2 juli 2013
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
verder: [verzoeker],
advocaat: mr. M.G. Spijker,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
verder: [verweerster],
advocaat: mr. I. van Bekkum.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 17 april 2012. Ingevolge dat tussenarrest heeft op 11 juli 2012 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
  • de akte na comparitie tevens akte overlegging producties;
  • de antwoordakte na comparitie mede naar aanleiding van overgelegde producties.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.9 van het bestreden vonnis van 30 maart 2011.
3. De motivering van de beslissing in het principaal en het incidenteel hoger beroep
3.1
Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd geweest. Hun huwelijk is op [datum] 2003 door echtscheiding ontbonden.
3.2
[verweerster] vordert betaling door [verzoeker] aan haar van € 32.353,56, te vermeerderen met rente en kosten. Haar vordering bestaat uit drie onderdelen.
Doordat [verzoeker] geen aangifte voor de inkomstenbelasting in de jaren 2001 tot en met 2003 heeft gedaan, heeft de inspecteur ambtshalve aanslagen opgelegd en was [verweerster] gehouden een bedrag van € 37.210,- te betalen aan de belastingdienst. Indien [verzoeker] wel aangifte zou hebben gedaan, zou zij slechts € 19.000,- verschuldigd zijn geweest. [verzoeker] moet de schade die zij daardoor heeft geleden ten bedrage van € 18.210,- aan haar vergoeden.
Bij notariële akte van 26 augustus 2004 heeft [verweerster] aan [verzoeker] 900 aandelen in [A] B.V. overgedragen ten titel van verkoop. De koopsom van € 9.000,- is door [verzoeker] nooit betaald.
[verweerster] heeft in verband met het verhaal op haar van de bedragen die verschuldigd zijn in verband met de ambtshalve opgelegde belastingaanslagen kosten gemaakt van
€ 3.534,30.
3.3
[verzoeker] vordert betaling door [verweerster] aan hem van € 50.000,-, te vermeerderen met rente en kosten. Hij voert daartoe aan dat [verweerster] op naam van de onderneming van [verzoeker] een lening van € 50.000,- bij de SNS Bank heeft afgesloten en dit bedrag zelf in ontvangst heeft genomen. De SNS Bank heeft [verzoeker] aangesproken voor die lening.
3.4
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de vorderingen onder a. en c. van [verweerster] toegewezen, haar vordering onder b. en de vordering van [verzoeker] afgewezen. Zowel [verzoeker] als [verweerster] komen in hoger beroep van deze beslissingen. De grieven strekken ertoe het geschil in hoger beroep in volle omvang te doen beoordelen.
3.5
De grieven 1 tot en met 4 van [verzoeker] in het principaal hoger beroep richten zich tegen de beslissing van de rechtbank tot toewijzing van de vorderingen onder a. en c. van [verweerster]. Ter beoordeling van deze grieven stelt het hof het volgende vast. [verzoeker] heeft over de jaren 2001 tot en met 2003 geen aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en wat 2001 betreft ook niet voor de WAZ. Aan hem zijn over die jaren kennelijk ambtshalve aanslagen opgelegd. Het hof constateert dat geen van partijen die aanslagen heeft overgelegd. Blijkens de beschikking aansprakelijkstelling van de Ontvanger van 30 november 2005 (productie 1 bij de dagvaarding in eerste aanleg) heeft [verzoeker] de in bijlage bij die beschikking opgenomen belastingaanslagen niet volledig betaald. Die bijlage is, zo moet het hof constateren, niet overgelegd. De belastingaanslagen waarnaar in de vermelde beschikking wordt verwezen zijn kennelijk de aanslagen inkomstenbelasting over 2001, 2002 en 2003 (periode tot 6 juni 2003, de datum van echtscheiding) alsmede de WAZ over 2001. Het totale bedrag van die aanslagen is kennelijk € 91.148,- inclusief de heffingsrente en de bestuurlijke boete. De Ontvanger stelt [verweerster] in de vermelde beschikking aansprakelijk voor de helft van de belastingsaanslagen ten bedrage van € 45.574,-. Namens [verweerster] heeft haar belastingadviseur, de heer [B], bij zijn brief van 2 juli 2008 (productie 3 bij de dagvaarding in eerste aanleg) de Ontvanger verzocht de aansprakelijkheid voor de ambtshalve aanslagen aan te passen en vast te stellen op € 19.000,-. In deze brief schrijft [B]:
"De complete administratieve verwerking van de primaire bescheiden is 'zoek'. Tot deze conclusie is de curator van [A] BV, mr. Van der Meeren (…) eveneens gekomen in zijn tweede verslag aan de rechtbank te Arnhem. In dat verslag wordt zelfs melding gemaakt van gijzeling van de bestuurder van [A] BV, de heer [verzoeker] (de ex-echtgenoot), teneinde de administratieve bescheiden aan te vullen. Deze gijzeling heeft niet tot overgave geleid van de ontbrekende stukken, waaronder de jaarstukken en aangiften. Mw. [verweerster] stelt dat deze er weldegelijk zijn geweest. Helaas, heeft zij zelf geen kopie gekregen van de toenmalige adviseur, de heer[C].
Curator Van der Meeren beschikte wel over de primaire stukken van de heer [verzoeker] h.o.d.n. [A]. Deze hebben wij opgenomen in Excell. (…) Inmiddels zijn de primaire bescheiden niet langer onder de curator, daar deze de bescheiden aan een broer van de heer [verzoeker] heeft meegegeven."
[B] becijfert vervolgens in deze brief op grond van de beschikbare gegevens dat, indien aangifte zou zijn gedaan over de jaren 2001 tot en met 2003 voor de inkomstenbelasting en de WAZ 2001, het bedrag van de aansprakelijkheid van [verweerster] voor deze belastingaanslagen afgerond € 19.000,- zou hebben bedragen. De Ontvanger reageert op dit verzoek met zijn brief van 18 september 2008 (productie 4 bij de dagvaarding in eerste aanleg) en schrijft, onder meer:
"Namens uw cliënte heeft u reeds eerder een bezwaarschrift tegen de beschikking aansprakelijkstelling ingediend. Op 4 december 2006 heeft de ontvanger dit bezwaarschrift afgewezen. Uw huidige brief vat ik nu op als een verzoek om ambtshalve herziening.
(…)
Uw cliënte kan geen bezwaar maken tegen de primaire aanslagen, dit kan alleen de heer [verzoeker] zelf doen. (…)
De beoordeling geeft mij geen aanleiding de beschikking aansprakelijkstelling van 30 november 2005 ambtshalve te herzien."
Blijkens de beschikking van de Ontvanger van 23 oktober 2008 (productie 5 bij de dagvaarding in eerste aanleg) is ontslag van de betalingsverplichting tot een bedrag van
€ 8.364,- verleend. [verweerster] heeft aan de Ontvanger een bedrag van € 37.210,- betaald
(€ 45.574,- -/- € 8.364,-).
3.6
Met grief 1 betoogt [verzoeker], naar het hof moet begrijpen uit de toelichting, dat [verweerster] zijn belastingaangiften over de jaren 2001 en 2003 had moeten verzorgen. [verweerster] betwist deze stelling gemotiveerd. Ter comparitie van partijen bij het hof op 11 juli 2012 heeft zij verklaard als volgt:
"Ik heb over de jaren 2001, 2002 en 2003 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting. Ik heb niet de aangifte voor de man gedaan over die jaren, daar is hij zelf verantwoordelijk voor. Wat er precies is misgegaan bij de aangiften inkomstenbelasting voor de man over 2001, 2002 en 2003 weet ik niet. Normaliter verzorgde[C] die aangiften, hij vroeg daar altijd uitstel voor. Ik had daar verder geen rol of taak in. Het enige wat ik deed was het aanleveren van administratie. Ook over de jaren 2001, 2002 en 2003 heb ik de administratie aangeleverd."
[verzoeker] doet geen voldoende gespecificeerd aanbod de stelling die hij aan grief 1 ten grondslag legt te bewijzen. Het hof ziet geen aanleiding hem ambtshalve te belasten met het bewijs daarvan. Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [verweerster] jegens [verzoeker] verplicht was voor hem de aangifte inkomstenbelasting te verzorgen. Bovendien heeft [verzoeker] op de comparitie van partijen bij het hof op 11 juli 2012 verklaard dat hij bij nader inzien aanneemt dat[C] de aangiften inkomstenbelasting voor hem verzorgde. Hij kwam daarmee terug op zijn eerder op die comparitie gedane verklaring dat [verweerster] tot partijen uit elkaar gingen voor hem de aangifte inkomstenbelasting deed. Grief 1 van [verzoeker] faalt.
3.7
Het hof stelt voor de verdere beoordeling voorop dat de schulden die voortvloeien uit de ambtshalve belastingaanslagen over 2001 en 2003 (periode tot 6 juni 2003) in de gemeenschap van goederen van partijen zijn gevallen. Ieder van partijen dient de helft van de gemeenschapsschulden te dragen (artikel 1:100 BW), tenzij anders is overeengekomen of uit de redelijkheid en billijkheid anders voortvloeit (artikel 3:166 lid 3 en 6:8 BW). De echtgenoot die na ontbinding van de gemeenschap een schuld van de gemeenschap voor meer dan het deel dat hem of haar aangaat heeft voldaan ten laste van zijn eigen vermogen, heeft voor het meerdere verhaal op de andere echtgenoot (artikel 6:10 BW).
3.8
Het hof is van oordeel dat het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [verweerster] meer dan € 19.000,- van de schulden die voortvloeien uit de ambtshalve belastingaanslagen over 2001 en 2003 (periode tot 6 juni 2003) moet dragen en overweegt daartoe als volgt. [verzoeker] heeft ondanks zijn daartoe bestaande verplichting geen aangifte voor de inkomstenbelasting 2001 tot en met 2003 en de WAZ 2001 gedaan. Gesteld noch gebleken is dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen de ambtshalve opgelegde aanslagen, ook niet toen de curator de boekhouding van zijn onderneming aan zijn broer had gegeven. Gesteld noch gebleken is dat [verzoeker] enige betaling heeft gedaan op de in het geding zijnde belastingschulden. Het hof volgt verder [verweerster] in haar stelling dat, indien wel aangifte zou zijn gedaan, de belastingschulden een bedrag van afgerond € 38.000,- zouden hebben bedragen zoals becijferd door [B] in zijn hiervoor vermelde brief en dat het bedrag waarvoor [verweerster] aansprakelijk zou zijn geweest dan € 19.000,- zou hebben bedragen. Het moge zo zijn dat deze berekening is gebaseerd op een onvolledige boekhouding en dat de Ontvanger de berekeningen naast zich neergelegd heeft, omdat hij niet ervan overtuigd is dat de gegevens die [B] heeft gebruikt juist zijn en afkomstig zijn uit de administratie van [verzoeker], dit betekent nog niet dat aan deze berekening in de onderhavige procedure geen betekenis toekomt. Uit de in zoverre onweersproken verklaringen van zowel [verzoeker] als [verweerster] op de comparitie van partijen bij dit hof komt naar voren dat de curator beschikte over de administratie, dat [verweerster] samen met [B] deze gegevens heeft geraadpleegd en dat de curator de administratie aan de broer van [verzoeker] heeft gegeven. Dat [B] de administratie heeft geraadpleegd blijkt ook uit de brief van de curator aan [B] van 12 december 2006 (productie 3 bij de dagvaarding in eerste aanleg). Daarbij komt dat [verzoeker] de berekeningen van [B] niet voldoende gemotiveerd heeft betwist. Hij is immers niet in concreto ingegaan op deze berekeningen, wat voor hem goed mogelijk was, nu ook hij de beschikking had over de daarvoor relevante administratie. [verweerster] heeft aldus een regresvordering van € 18.210,- op [verzoeker]. Dat betekent dat grief 3 van [verzoeker] faalt en dat zijn grief 2, wat daarvan verder ook zij, niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.
3.9
Het hof is met de rechtbank en op de door de rechtbank gebezigde gronden van oordeel dat de vordering tot betaling van € 18.210,- niet alleen zijn grondslag vindt in hetgeen is overwogen omtrent de draagplicht voor de belastingschulden en de daaruit voortvloeiende regresvordering van [verweerster] op [verzoeker], maar ook op een onrechtmatige daad van [verzoeker] jegens [verweerster], die aan hem kan worden toegerekend, zodat hij verplicht is de schade die [verweerster] daardoor lijdt aan haar te vergoeden. Het hof merkt de kosten van [verweerster] voor de werkzaamheden van [B] ten bedrag van € 3.201,10 aan als redelijke kosten ter beperking van de schade. De werkzaamheden van [B] hebben in elk geval ertoe geleid dat de schade € 8.364,- lager is dan bij ongewijzigde instandhouding van de beschikking aansprakelijkstelling van de Ontvanger van 30 november 2005 het geval zou zijn geweest. Op grond van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen ten aanzien van de draagplicht van de schulden zou [verweerster] ook voor dit gedeelte regres hebben gehad op [verzoeker]. Grief 4 faalt in zoverre. Grief 4 slaagt wat de buitengerechtelijke kosten betreft, nu [verweerster] ondanks een daartoe strekkend verweer van [verzoeker] niet duidelijk heeft gemaakt dat deze kosten geen verrichtingen betreffen waarvoor de artikel 237 tot en met 240 Rv een vergoeding plegen in te sluiten.
3.1
[verzoeker] stelt dat hij door de SNS Bank is aangesproken tot terugbetaling van een bedrag van € 50.000,-, dat is opgenomen als krediet in rekening-courant en dat in ontvangst is genomen door [verweerster] en nimmer op enige bankrekening van de onderneming is bijgeschreven. Op de comparitie van partijen bij dit hof van 11 juli 2012 heeft [verzoeker] ten aanzien van dit punt verklaard als volgt:
In mei 2003 heeft de vrouw een contract afgesloten met de SNS inzake een omzetkrediet in rekening-courant. Dat krediet is aangegaan namens de eenmanszaak [A]. Met mij is geen overleg gepleegd. Verder is mij van dat contract en wat daar verder mee is gebeurd, niets bekend. Mij is niet bekend dat er een schuld van € 50.000,00 in rekening-courant is ontstaan. Ik denk niet dat die schuld is overgenomen door de BV. Ik hoor mijn advocaat zeggen dat in 2007 de SNS Bank mij heeft aangesproken tot betaling van die € 50.000,00 plus wat kosten, dat het bedrag in totaal € 52.752,06 was en dat dat bedrag ter verificatie van mijn persoonlijk faillissement is ingediend. Ik heb dat bedrag nooit betaald."
[verweerster] heeft ten aanzien van dit punt verklaard als volgt:
"In 2001 is op naam van de eenmanszaak een krediet in rekening-courant met een maximum van € 25.000,- geopend. Dat is in 2003 verhoogd naar € 50.000,-. Daarover gaat de brief van de SNS Bank van 1 mei 2003, die ik namens de man heb getekend. Ik heb zeer zeker niet € 50.000,- in mijn eigen zak gestoken, het was gewoon een krediet in rekening-courant van het bedrijf. Meer niet. Toen ik eruit stapte was het maximum nog niet bereikt. De rekening-courant faciliteit is door de BV overgenomen."
Het hof is van oordeel dat mede gelet op de verklaringen van partijen niet is komen vast te staan dat [verweerster] gehouden is een bedrag van € 50.000,- aan [verzoeker] te betalen, alleen al omdat [verzoeker] deze schuld nooit heeft betaald of daarop aflossingen heeft verricht. [verzoeker] heeft zijn stelling dat [verweerster] € 50.000,- in haar eigen zak heeft gestoken tegenover de gemotiveerde betwisting harerzijds op geen enkele wijze onderbouwd. Grief 5 van [verzoeker] faalt.
3.11
Grief 1 van [verweerster] in het incidenteel hoger beroep betreft de betaling van de koopsom van de aandelen. Vaststaat dat deze koopsom niet in geld is betaald. Tussen partijen is in geschil of [verzoeker] de koopsom van de aandelen van € 9.000,- heeft betaald door overdracht aan [verweerster] van de Renault Trafic. [verweerster] betwist dat en voert aan dat zij na de verkoop van de aandelen twee medewerkers van het bedrijf heeft overgenomen en ook de Renault Trafic met de financiering die daarbij hoorde, omdat [verzoeker] dat in zijn bedrijf niet meer nodig had. [verzoeker] heeft geen nader en voldoende gespecificeerd bewijs aangeboden van zijn stelling dat door overdracht van de Renault de koopsom op de aandelen is betaald. Het hof ziet geen aanleiding hem ambtshalve met dit bewijs te belasten. Het hof oordeelt dat tegenover de gemotiveerde betwisting door [verweerster] niet is komen vast te staan dat [verzoeker] door overdracht van de Renault de koopsom van de aandelen heeft betaald. Dat [verzoeker] van het totale bedrag van de leasetermijnen van € 18.338,40 een deel ten bedrage van € 8.863,56 heeft betaald is daartoe onvoldoende, omdat daaruit niet zonder meer voortvloeit dat de waarde van de Renault Trafic op het moment van overname door [verweerster] van het leasecontract minus de nog verschuldigde leasetermijnen een bedrag van om en nabij € 9.000,- betrof. Grief 1 van [verweerster] in het incidenteel hoger beroep slaagt.
3.12
Het hof ziet in de omstandigheid dat partijen ex-echtgenoten zijn en dit geschil de afwikkeling van de door hen tijdens huwelijk gedreven onderneming betreft, waarbij zij beiden betrokken waren, aanleiding voor compensatie van de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep. Grief 2 van [verweerster] in het incidenteel hoger beroep faalt.

4.Slotsom

De grieven in het principaal hoger beroep falen met uitzondering van grief 4 ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten. Grief 1 in het incidenteel hoger beroep slaagt; grief 2 faalt. Op grond van het vorenstaande moet [verzoeker] aan [verweerster]: € 18.210, - + € 9.000,- + € 3.201,10 = € 30.411,10. Het hof zal het bestreden vonnis, voor zover in conventie gewezen, vernietigen en beslissen als volgt. Het hof zal het bestreden vonnis, voor zover in reconventie gewezen, bekrachtigen.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 30 maart 2011, voor zover tussen partijen in conventie gewezen en doet opnieuw recht;
veroordeelt [verzoeker] aan [verweerster] te betalen een bedrag van € 30.411,10, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot die van de algehele voldoening;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad,
bekrachtigt dit vonnis, voor zover tussen partijen in reconventie gewezen;
compenseert de kosten van het principaal en het incidenteel hoger beroep, zodat ieder de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, A.E.F. Hillen en R. Prakke-Nieuwenhuizen en getekend door de jongste raadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2013.