ECLI:NL:GHARL:2013:4695

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
CD 107.002.256-01 2-7-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellingsovereenkomst inzake verdeling van een ontbonden huwelijksgemeenschap

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om de vraag of partijen een vaststellingsovereenkomst hadden gesloten met betrekking tot de verdeling van een ontbonden huwelijksgemeenschap. De man en de vrouw, die in 1967 waren getrouwd, waren in 1996 gescheiden. De vrouw stelde dat haar voorstel voor de verdeling de afspraken tussen partijen correct weergaf, terwijl de man dit betwistte en stelde dat er belangrijke afwijkingen waren. De vrouw had bewijs willen leveren door middel van confraternele correspondentie, maar de man had geen toestemming gegeven voor het overleggen van deze stukken. Het hof droeg de vrouw op te bewijzen dat er een vaststellingsovereenkomst was gesloten, waarbij het hof de mogelijkheid bood om getuigen te horen. De zaak is complex door de betrokkenheid van verschillende activa en passiva, waaronder aandelen en pensioenrechten, en de juridische discussie over de juiste interpretatie van de afspraken tussen partijen. Het hof heeft de procedure voortgezet en verdere beslissingen aangehouden, waarbij de vrouw de gelegenheid kreeg om bewijs te leveren voor haar stellingen. De uitspraak van het hof vond plaats op 2 juli 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 107.002.256/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 56097 / HA ZA 02-975)
arrest van de tweede kamer van 2 juli 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats 1],
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna:
de man,
advocaat: mr. S.C.M. Koerhuis, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna:
de vrouw,
advocaat: mr. G.A. Pots, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 11 oktober 2006 en 7 november 2007 van de rechtbank Leeuwarden.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
  • de dagvaarding in hoger beroep d.d. 20 november 2007 (met grieven),
  • de memorie van grieven, (met producties,)
  • de memorie van antwoord, tevens van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, (met producties,)
  • de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, (met producties,), tevens akte in het principaal appel,
  • een akte van de man.
  • het tussenarrest van 20 september 2001,
  • een comparitie van partijen waarvan proces verbaal is opgemaakt,
. de ter comparitie genomen akte overlegging producties van de man,
  • voortzetting van de comparitie van partijen, waarvan proces-verbaal is opgemaakt,
  • de ter comparitie genomen akte overlegging producties van de man.
2.2
Vervolgens heeft [appellant] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] luidt:
"de tussenvonnissen van de rechtbank Leeuwarden d.d. 13 december 2000, 19 mei 2004 en 11 oktober 2006, alsmede het eindvonnis van de rechtbank Leeuwarden d.d. 7 november 2007 te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • vast te stellen dat de tussen partijen bestaande gemeenschap van winst en verlies dient te worden afgewikkeld zoals (in schema) is weergegeven onder grief 15, de punten 59 tot en met 60;
  • de vrouw te veroordelen aan de man te betalen conform het gestelde onder punt 61;
  • te verstaan dat de man slechts gehouden is de Box 2 heffing van de vrouw te betalen ter zake van de levering van de aandelen EHG BV en Services BV, indien de vrouw daartoe door de fiscus wordt aangesproken en de AB latentie niet is inbegrepen in de waardering van de aandelen als verwoord onder de punten 23 en 38;
  • te verstaan dat partijen gehouden zijn de actuariële rente over de door deskundige [de deskundige] gewaardeerde ouderdomspensioenen en stamrechten te berekenen vanaf 31 december 2005".
2.4
In voorwaardelijk incidenteel appel heeft [geïntimeerde] gevorderd:
"de vrouw Uw Gerechtshof verzoekt - voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - om de man in het principaal appel niet ontvankelijk te verklaren, althans hem de vordering(en) als geformuleerd in de appeldagvaarding en memorie van grieven te ontzeggen en te bekrachtigen - zonodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden - te bekrachtigen de door de Rechtbank Leeuwarden in eerste aanleg tussen appellant in principaal appel als eiser en geïntimeerde in principaal appel als gedaagde gewezen vonnissen d.d. 13 december 2000, 19 mei 2004, 11 oktober 2006 en 7 november 2007, zulks onder zaaknummer 56097/HA ZA 02-975, terwijl de vrouw Uw Gerechtshof in het (voorwaardelijke) incidentele appel, voornoemde vonnissen als gewezen door de Rechtbank Leeuwarden tussen appellante in incidenteel appel als eiser te vernietigen en opnieuw rechtdoende in incidenteel appel:
  • De man te veroordelen om wegens overbedeling aan de vrouw te voldoen een bedrag als door Uw Gerechtshof in goede justitie zal worden vastgesteld met inachtneming van de daaromtrent door de vrouw geformuleerde grieven;
  • De man te veroordelen om aan de vrouw 2%(actuariële)rente te vergoeden vanaf 19 december 1996 tot de datum waarop door Uw Gerechtshof eindarrest zal zijn gewezen, over een bedrag als Uw Gerechtshof in goede justitie zal vermenen te behoren;
  • De man te veroordelen tot afstorting van het pensioenrecht ter waarde van € 18.061 bij een door de vrouw aan te wijzen verzekeraar;
  • Te bepalen dat de man een eventueel door de vrouw aan de fiscus te betalen Box 2 heffing (aanmerkelijk belang belasting) ter zake van de aandelen [de B.V. van A] aan de vrouw dient te vergoeden.
Voorts verzoekt de vrouw Uw Gerechtshof om - voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad - de man te veroordelen in de kosten van beide instanties betreffende in appel zowel het principale als het incidentele appel".

3.De feiten

3.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 3 van het tussenvonnis van 13 december 2000 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Deze feiten luiden:
3.1.1
Partijen zijn met elkaar op 15 december 1967 in het huwelijk getreden, nadat zij huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt.
3.1.2
Bij notariële akte, verleden op 12 december 1967 voor de te Meppel residerende notaris [de notaris] zijn partijen huwelijkse voorwaarden overeengekomen. In deze akte is ondermeer het volgende bepaald:

art. 1: Tussen de echtgenoten zal slechts bestaan de gemeenschap van winst en verlies.
art. 2: Tot de gemeenschap zullen behoren alle goederen, ongeacht te wiens name zij zijn gesteld, door wie zij zijn verkregen of onder wie zij zich bevinden, behoudens het hierna in art. 13 bepaalde en voorts met uitzondering van: de goederen door de echtgenoten ten huwelijk aangebracht en de hen door erfrecht, legaat, lastbevoordeling of schenking verkregene, alsmede van datgene wat wordt verkregen door de in verband met de vervreemding van een aan een der echtgenoten in privé toebehorend goed of door belegging van aan een hunner in privé toebehorende gelden.
Wanneer gedurende het bestaan der gemeenschap enig goed onder bezwarende titel wordt verkregen, zal de tegenprestatie geacht worden geheel uit de gemeenschap te zijn voldaan, tenzij een der echtgenoten bewijst, dat voor de verkrijging geen baten aan de gemeenschap werden onttrokken.
In dit laatste geval zal het aldus verkregene toebehoren aan diegene der echtgenoten, aan wie de levering geschiedde, behoudens diens verplichting om aan de andere echtgenoot het bedrag of de waarde der tegenprestatie te vergoeden, indien en voorzover deze werd voldaan met aan die andere echtgenoot in privé toebehorende gelden of goederen. Indien door een echtgenoot bewezen wordt, dat de in het vorige lid bedoelde tegenprestatie gedeeltelijk werd voldaan met gelden of goederen der gemeenschap, zal het verkregen goed desondanks geheel tot de gemeenschap behoren, ongeacht aan wie der echtgenoten de levering geschiedde, behoudens het recht van diegene hunner, uit wiens vermogen het overige deel der tegenprestatie geheel of ten dele werd voldaan, op vergoeding uit de gemeenschap van het bedrag of waarde ten dage der onttrekking van het daartoe aan zijn privé onttrokken geld of goed.
(…)
art. 5: Ten laste der gemeenschap komen alle uitgaven en schulden, met uitzondering van: de schulden ten laste der echtgenoten bestaande ten dage der huwelijksvoltrekking en die, welke gedurende het bestaan der gemeenschap te hunnen laste komen ten gevolge van of in verband met een verkrijging door erfrecht, legaat, lastbevoordeling of schenking of ten gevolge van een verkrijging van enig goed onder bezwarende titel, indien overeenkomstig het in art. 2 bepaalde het aldus verkregen goed aan een der echtgenoten in privé toebehoort.
(…)
Art. 8: Wanneer gedurende het bestaan der gemeenschap daartoe behorende baten zijn besteed tot betaling van een schuld, die volgens het in art, 5 dezer akte bepaalde niet ten laste der gemeenschap kom, moet het daaraan onttrokken bedrag aan de gemeenschap worden vergoed door diegene der echtgenoten, ten wiens behoeve de uitgave is geschied. Indien een ten laste der gemeenschap komende schuld werd voldaan uit het aan een der echtgenoten in privé toebehorend vermogen, heeft deze ten laste van de gemeenschap een vordering tot vergoeding van het daartoe aan zijn vermogen onttrokken bedrag.
(…)
art. 13: Kleren, lijfstoebehoren en lijfssierraden zullen worden beschouwd eigendom te zijn van diegene der echtgenoten in wiens gebruik zij zijn of tot wiens gebruik zij uiteraard of in feite zijn bestemd, zonder enig onderzoek naar de herkomst dier zaken en zonder enige verrekening van aanschaffingskosten of dergelijke.
De huishoudelijke linnengoederen, als tafellinnen, bedlinnen, huishoudlinnen en dergelijke, zullen worden beschouwd eigendom te zijn van de vrouw, zonder enig onderzoek naar herkomst dier zaken en zonder enige verrekening als boven vermeld.
(…)"
3.1.3
Aan de akte van huwelijksvoorwaarden is een staat van aanbrengsten gehecht, die bij de stukken is gevoegd.
3.1.4
De tussen partijen bestaan hebbende beperkte huwelijksgemeenschap is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van 19 december 1996 van de echtscheidingsbeschikking van 1 mei 1996;
3.1.5
Tot de beperkte huwelijksgemeenschap behoren ondermeer de navolgende activa en passiva:
. de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats 2], elders in de stukken ook wel beschreven als: de boerderij;
. de activa en passiva van de in de boerderij uitgeoefende zoogkoeienhouderij met naar schatting ongeveer 60 stuks rundvee, tweedehands gekochte machines en materiaal;
. een pakket van 149 aandelen (van de in totaal 450 uitstaande aandelen) in EHG Holding BV gevestigd te Apeldoorn;
. het volledig aandelenpakket in [de B.V. van A] (hierna: Services BV), waarvan de man directeur/enig aandeelhouder is;
. vorderingen van Services BV op de man en de zoogkoeienhouderij;
. de navolgende saldi op bank- en girorekeningen per 19 december 1996
deposito f 503.059,-
HR-rekening Coöperatieve Voorschotbank f 81.892,-;
g. ter zake van vorderingen c.q. schulden ter zake van inkomsten en vermogensbelasting in het verleden;
h. pensioenrechten jegens Services BV, blijkende uit de pensioenbrieven als VI en VII bij conclusie van eis in eerste aanleg overgelegd;
i. rechten uit twee stamrechtovereenkomsten jegens Services BV;
j. rechten uit een aantal bij FBTO en Interpolis gesloten koopsompolissen, al of niet met lijfrenteclausule, opgesomd op blz 12 t/m 13 van de inleidende dagvaarding. Een aantal daarvan is op naam van de man gesloten en een aantal op naam van de vrouw;
k. enkele auto’s;
inboedelgoederen aanwezig in de voormalige echtelijke woning.

4.Het geschil

4.1
De man heeft gevorderd dat de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen zal vaststellen overeenkomstig het in de dagvaarding daaromtrent gestelde, echter in die zin dat de man nader heeft gevorderd de op naam van de vrouw staande lijfrentepolissen aan haar toe te scheiden en de lijfrentepolissen op naam van de man aan hem, onder verrekening van de meerdere waarde die de man aldus zal ontvangen, uitgaande van de contante waarde van de lijfrentepolissen per 19 december 1996 en voorts dat de helft van de inboedel (mede omvattende een aanzienlijke hoeveelheid gereedschap) aan de man zal worden toegescheiden. De vrouw heeft tegen deze vordering verweer gevoerd met conclusie tot referte voor wat betreft de impliciete vordering tot verdeling, en voorts tot vaststelling van deze verdeling met inachtneming van de stellingen van de vrouw. In het eindvonnis van 7 november 2007 heeft de rechtbank op deze vorderingen beslist.
4.2
In hoger beroep wordt het geschil tussen partijen in volle omvang aan het hof voorgelegd. De vrouw heeft zich er echter op beroepen dat partijen inmiddels een regeling in der minne zijn overeengekomen. Volgens haar komen de gemaakte afspraken er op neer dat de man aan haar nog € 227.100,- betaalt wegens overbedeling, actuariële rente en wettelijke rente en dat hij aan haar € 96.250,- betaalt wegens mogelijk door haar verschuldigde aanmerkelijk-belangheffing. Zij beroept zich daartoe onder meer op de tussen partijen uitgewisselde conceptovereenkomsten ter zake (producties 1 en 2 bij memorie van antwoord). Van de gestelde vaststellingsovereenkomst biedt de vrouw bewijs aan, onder de aantekening dat zij geen toestemming heeft gekregen tot overlegging van de desbetreffende confraternele correspondentie.
4.3
Bij de te maken beoordeling staat voorop dat het voor de beantwoording van de vraag wat partijen zijn overeengekomen steeds aankomt op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981,
LJN: AG4158). Het hof zal hierna beoordelen of de stellingen van de vrouw voorshands zijn komen vast te staan.
4.4
De door de advocaat van
de mannamens hem voorgestelde vaststellingsovereenkomst luidde als volgt.
"(…)
5. De vrouw heeft zich bij de totstandkoming van deze vaststellingsovereenkomst laten bijstaan door haar advocaat mr. H. Veldman.
De man en [de B.V. 2 van A] hebben zich bij de totstandkoming van deze vaststellingsovereenkomst laten bijstaan door hun advocaat mr. E.H. Schijven-Bours.
Vaststellingsovereenkomst
1. Partijen komen overeen dat zij alle geschillen die voortgevloeid zijn of zouden kunnen voortvloeien uit voornoemd vonnis van de Rechtbank Leeuwarden van 7 november 2007 beëindigen.
2. De man en de vrouw zullen de procedure bij het Hof Leeuwarden bekend onder nummer
07/775 beëindigen. Zij zullen daartoe op beider verlangen de procedure bij het Hof Leeuwarden op de rol doorhalen.
3.
3. De vrouw en [de B.V. 2 van A] zullen de procedure bij het Hof Arnhem bekend onder nummer. 200.024.409. beëindigen. Zij zullen daartoe op beider verlangen de procedure bij het Hof Arnhem op de rol doorhalen.
4.
4. Partijen stellen vast dat de procedures die betrekking hebben op de alimentatie worden gecontinueerd.
Het betreft de procedures tussen de man en de vrouw bij de Rechtbank Leeuwarden bekend onder nummer 78675/06-1631 en bij het Hof Leeuwarden, bekend onder de nummers 06000215 en 070098, alsmede de procedure bij de Rechtbank Zutphen tussen de vrouw en [de B.V. 2 van A]. bekend onder nummer 67652 HA ZA 05-116.
Partijen komen overeen dat zij alle rechten en weren die zij in de tussen hen gevoerde procedures naar voren hebben gebracht desgewenst - echter uitsluitend voor zover relevant voor de alimentatieprocedures - aan kunnen voeren in de alimentatieprocedures. De in de andere (niet alimentatie)zaken gewezen vonnissen en arresten zullen geen rechtskracht hebben in de nog lopende alimentatieprocedures.
5. In het kader van de executie van een alimentatiebeschikking van de Rechtbank Leeuwarden van 18 april 2001 heeft de vrouw een bedrag van € 340.000,-- uitgewonnen, welke uitwinning door het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden d.,d. 7 november 2007 ongedaan is gemaakt, daar de rechtbank genoemd uitgewonnen bedrag aan de vrouw heeft toegescheiden in het kader van de boedelscheiding. De man en de vrouw komen overeen dat tussen hen zal gelden dat de man geacht wordt nog geen partneralimentatie te hebben voldaan en de vrouw nog geen partneralimentatie te hebben ontvangen.
6. De man en de vrouw komen overeen de diverse boedelbestanddelen op een andere wijze te waarderen dan door de Rechtbank Leeuwarden in het vonnis van 7 november 2007 is vastgesteld. Dat geldt met name ten aanzien van de waardering van [de B.V. van A] Zij stellen in onderling overleg de waarde van deze onderneming per 31 december 1996 vast op een bedrag van € 770.000,—.
7. De man en de vrouw komen overeen dat de man wegens overbedeling aan de vrouw een bedrag van € 227.100,-- dient te betalen, inclusief actuariële rentevergoeding en wettelijke rente.
8. De man en de vrouw stellen het door de man aan de vrouw te vergoeden bedrag ter zake het door de vrouw aan de fiscus te betalen Box 2 (heffing aanmerkelijk belang belasting) ter zake van de aandelen [de B.V. van A] vast op een bedrag van verschuldigde AB ad € 96.250,--.
9. Op grond van artikel 4 en artikel 5 van deze vaststellingsovereenkomst dient de man in totaal aan de vrouw te betalen een bedrag van € 323.350,--.
10. De man zal uiterlijk binnen 5 dagen nadat mr. E.H. Schijven-Bours drie originele exemplaren van de door de vrouw ondertekende vaststellingsovereenkomst heeft ontvangen per koeriersdienst een bedrag ad (€ 227.100,- + € 96.250,-) = € 323.350,-- overmaken op de derdengeldenrekening van mr. H. Veldman bij de Rabobank bekend onder nummer [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Veldman Advocaten te Peize.
11. De vrouw zal, voor zover daar nog sprake van is, alle ten laste van de man gelegde
conservatoire- en executoriale beslagen opheffen en alle executoriale maatregelen
beëindigen.
Het betreft de navolgende beslagen:
  • Derdenbeslag onder Nationale Nederlanden -collectief pensioen
  • Derdenbeslag onder SVB
  • Derdenbeslag onder de Friesland Bank op tegoeden van [de B.V. van A]
  • Aandelen E.H.G. Holding B.V.
  • Certificaten van aandelen uitgegeven door de Stichting Aandelen Administratie kantoor [appellant] te [woonplaats 1] ter zake van haar aandeelhouderschap in het kapitaal van J.M. [appellant] Management Services B.V
  • Certificaten van aandelen uitgegeven door de Stichting Aandelen Administratie kantoor [appellant] te [woonplaats 1] ter zake van haar aandeelhouderschap in het kapitaal van [de B.V. 2 van A]
De vrouw zal nog dezelfde dag dat de betaling van de man ad € 323.350,-- is bijgeschreven op de derdengeldenrekening van mr. Veldman, de deurwaarder opdracht geven om omgaand alle gelegde beslagen op te heffen.
Partijen zullen ieder de eigen kosten van genomen executoriale maatregelen dragen.
12. Partijen zullen over en weer afzien van het vorderen van eventuele verbeurde dwangsommen.
13. De man en de vrouw zullen over en weer geen aanspraak maken op pensioenverevening conform de Wet VP van het door hen staande huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen en evenmin zullen zij aanspraak maken op pensioenverrekening conform het arrest van de Hoge Raad van 27 november 1981 (Boon/van Loon).
Gelet op het bepaalde in artikel 1:94 lid 4 BW, vallen de door hen opgebouwde pensioenrechten niet in het wettelijk deelgenootschap, waarin partijen zijn gehuwd. Voor het geval daar anders over zou kunnen worden gedacht, verklaren partijen dat de door de man opgebouwde ouderdomspensioenrechten aan hem en de door de vrouw opgebouwde ouderdomspensioenrechten aan haar worden toegedeeld, zonder nadere verrekening.
14. Partijen verlenen elkaar over en weer algehele en finale kwijting.
15. De partijen verklaren hierbij de tussen hen bestaande geschillen - met uitzondering van de alimentatieprocedures bij de Rechtbank Leeuwarden bekend onder nummer 78675/06/1631 en bij het Hof Leeuwarden, bekend onder de nummers 06000215 en 070098 en de procedure bij de Rechtbank Zutphen tussen de vrouw en [de B.V. 2 van A] bekend onder nummer 67652HA ZA 05/116 - naar genoegen te hebben opgelost en te dier zake over en weer niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen.
16. Partijen verbinden zich deze overeenkomst noch geheel noch gedeeltelijk te zullen ontbinden op grond van enige tekortkoming in de nakoming daarvan. Nakoming zal steeds gevorderd kunnen worden, al dan niet met schadevergoeding."
Het voorstel dat de advocaat van
de vrouwnaar aanleiding hiervan aan de advocaat van de man heeft gezonden, luidt als volgt.
"(…)
De vrouw heeft zich bij de totstandkoming van deze vaststellingsovereenkomst laten bijstaan door haar advocaat mr. H. Veldman. De man en de vennootschap hebben zich bij de totstandkoming van deze vaststellingsovereenkomst laten bijstaan door hun advocaat mr. E.H. Schijven-Bours.
Komen overeen als volgt:
1. Ter beslechting van het tussen partijen bestaande geschil omtrent de boedelscheiding zullen door de man nog de navolgende bedragen aan de vrouw worden voldaan:
a. Een bedrag ad € 227.100 (zegge: tweehonderd en zeven en twintigduizend en honderd euro) wegens overbedeling, actuariële rente en door de man verschuldigde wettelijke rente;
b. Een bedrag ad € 96.250 (zegge: zes en negentigduizend en tweehonderd en vijftig euro) wegens door de vrouw mogelijk verschuldigde aanmerkelijk belangheffing;
Gelet op het hiervoorgaande zal door de man derhalve nog een bedrag aan de vrouw worden voldaan van totaal € 323.350 (zegge: driehonderd en drie en twintigduizend en driehonderd en vijftig euro).
2. Door betaling van het bedrag als bedoeld in punt 1a hiervoor worden tevens de door de man en de vrouw opgebouwde pensioenrechten binnen de besloten vennootschap [de B.V. van A]. tussen partijen als verevend beschouwd. De verevening van de overige pensioenrechten zal, zoals thans reeds het geval is, worden voortgezet conform de Wet verevening Pensioenrechten.
3. Met betrekking tot het bedrag als bedoeld onder punt lb hiervoor heeft te gelden dat partijen de waarde van de aandelen [de B.V. van A] per 31 december 1996 in afwijking van het vonnis d.d. 7 november 2007 vaststellen op € 770.000 (zegge: zevenhonderd en zeventigduizend euro).
4. Uiterlijk binnen vijf dagen nadat Mr. E.H. Schijven-Bours de originele vaststellingsovereenkomst in drievoud getekend door de vrouw heeft ontvangen per koeriersdienst, zal de man het bedrag ad € 323.350 (zegge: driehonderd en drie en twintigduizend en driehonderd en vijftig euro) voldoen middels overboeking daarvan op de derdenrekening van Mr. H. Veldman bij de Fortis Bank onder nummer [rekeningnummer] ten name van ‘Raethuys Advocaten’ te Peize.
5. Onverwijld na ontvangst van het bedrag ad € 323.350 (zegge:
driehonderd en drie en twintigduizend en driehonderd en vijftig euro) zal de vrouw de deurwaarder opdracht geven om alle uit hoofde van het vonnis d.d. 7 november 2007 gelegde executoriale beslagen opheffen. Het gaat daarbij om de navolgende (derden)beslagen:
  • het derdenbeslag onder Nationale Nederlanden betreffende pensioenrechten van de man;
  • het derdenbeslag onder de Sociale VerzekeringsBank (SVB) betreffende de Aow-uitkering van de man;
  • het beslag op de door de man gehouden aandelen betreffende de besloten vennootschap EHG Holding B.V.;
  • het beslag op de door de man gehouden certificaten van aandelen uitgegeven door de Stichting Aandelen Administratiekantoor ter zake van haar aandeelhouderschap in het kapitaal van de besloten vennootschap [de B.V. van A]
  • het beslag op de door de man gehouden certificaten van aandelen uitgegeven door de Stichting Aandelen Administratiekantoor ter zake van haar aandeelhouderschap in het kapitaal van de besloten vennootschap [de B.V. 2 van A]
;
Naast opheffing van voornoemde beslagen zal de vrouw indien en voor zover nog noodzakelijk - de deurwaarder opdracht geven om de executoriale verkoop betreffende de hiervoor genoemde aandelen en certificaten staken.
6. Onverwijld nadat betaling als bedoeld in punt 4 hiervoor heeft plaatsgevonden zullen partijen de beroepsprocedure bij het Gerechtshof Leeuwarden, aldaar bekend onder rolnummer 07-775, beëindigen en hun (proces)advocaten opdracht geven om deze procedure te laten doorhalen.
7. Onverwijld nadat betaling als bedoeld in punt 4 heeft plaatsgevonden zullen partijen en de vennootschap de beroepsprocedure thans aanhangig bij het Gerechtshof te Arnhem onder nummer 200024.409 beëindigen en hun (proces)advocaten opdracht geven de procedure door te halen.
8. Partijen stellen vast dat de navolgende procedures betreffende de partneralimentatie zullen worden voortgezet:
- De procedure thans aanhangig tussen partijen bij de Rechtbank
Leeuwarden onder zaak rolnummer 78675/FA ZA 06-1631;
- De gevoegde procedures thans aanhangig tussen partijen bij het
Gerechtshof Leeuwarden onder de nummers 06000215 en
070098;
- De procedure tussen de vrouw en de vennootschap thans
aanhangig bij de Rechtbank Zutphen onder zaak- rolnummer
67652 / HA ZA 05-116.
Partijen komen overeen dat zij alle rechten en weren die zij in de tussen hen gevoerde procedure(s) betreffende de boedelscheiding naar voren hebben gebracht desgewenst - echter uitsluitend en voor zover relevant - naar voren kunnen brengen in voornoemde alimentatieprocedures.
9. In het kader van de executie van de alimentatiebeschikking zoals deze op 18 april 2001 is gewezen door de Rechtbank Leeuwarden heeft de vrouw tot dusverre een bedrag geïncasseerd ten bedrage van € 340.000, zulks middels uitwinning van boedelbestanddelen op grond van daartoe gelegde executoriale beslagen, welke beslagen zijn gelegd ten titel van voormelde beschikking d.d. 18 april 2001. In het vonnis van 7 november 2007 heeft de Rechtbank Leeuwarden echter bepaald dat de door de vrouw uitgewonnen boedelbestanddelen aan haar worden toegescheiden in het kader van de boedelscheiding waardoor de vrouw per saldo derhalve geen partneralimentatie heeft ontvangen van de man. Aangezien partijen zijn overeengekomen de procedures betreffende de partneralimentatie te zullen voortzetten, komen zij in dat verband tevens nadrukkelijk overeen dat tussen hen als vaststaand zal gelden dat door de man geen partneralimentatie is voldaan en dus door de vrouw geen partneralimentatie is ontvangen.
10. Onder het voorbehoud dat de overeenkomst met betrekking tot de punten 4, 5, 6 en 7 correct wordt uitgevoerd, verlenen partijen elkaar met betrekking tot de boedelscheiding over en weer algehele en finale kwijting en zullen zij over en weer afzien van het vorderen van eventuele verbeurde dwangsommen.
11. Partijen verbinden zich deze vaststellingsovereenkomst noch geheel noch gedeeltelijk te zullen ontbinden op grond van enigerlei tekortkoming in de nakoming daarvan. Nakoming zal steeds gevorderd kunnen worden, al dan niet met schadevergoeding."
4.5
Beide teksten strekken ertoe een einde te maken aan het geschil dat nu ter beoordeling aan het hof voorligt, onder voortzetting van het geschil tussen partijen omtrent mogelijk door de man aan de vrouw verschuldigde alimentatie. Dit laatste onder de vaststelling dat de man nog geen alimentatie heeft betaald. Beide voorstellen leiden tot een slotuitkering van de man aan de vrouw van €
323.350,- (227.100 + 96.250)en opheffing van de gelegde beslagen. Daarbij wordt de waarde van [de B.V. van A] per 31 december 1996 vastgesteld op € 770.000,—. De afspraak houdt in beide voorstellen bovendien in dat partijen ieder de eigen kosten dragen en dat geen dwangsommen zijn verbeurd.
4.6
Alleen met betrekking tot de opgebouwde pensioenrechten komen de concepten inhoudelijk niet geheel overeen. De man heeft voorgesteld dat over en weer geen aanspraak wordt gemaakt op pensioenverevening conform de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVP) van het staande huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen en dat evenmin aanspraak bestaat op pensioenverrekening conform het arrest van de Hoge Raad van 27 november 1981 (Boon/van Loon). In het tegenvoorstel van de vrouw worden de door de man en de vrouw opgebouwde pensioenrechten binnen de besloten vennootschap [de B.V. van A]. tussen partijen ook als verevend beschouwd. Daaraan is echter toegevoegd dat
de verevening van de overige pensioenrechtenconform de WVP
zal worden voortgezet. Deze laatste toevoeging - en uitsluitend deze - wijkt inhoudelijk af van het voorstel van de man.
4.7
De vrouw heeft aangevoerd dat haar concept, met inbegrip van deze toevoeging, de afspraken tussen partijen wel degelijk juist weergeeft. De man heeft daartegen aangevoerd dat in het laatste concept in zijn ogen cruciale aspecten ontbraken voor de totstandkoming van een overeenkomst, en dat de vrouw elementen heeft toegevoegd waarmee hij zich niet kan verenigen. Op welke ontbrekende elementen de man daarbij doelt, heeft hij niet uitgelegd. De geciteerde concepten geven bovendien geen steun aan dit verweer. Hoewel ook dat niet is toegelicht, neemt het hof aan dat de man op de hiervoor besproken toepasselijkheid van de WVP doelt, waar hij spreekt over toevoegingen. Nu dat laatste eraan in de weg staat dat voorshands van de juistheid van de stellingen van de vrouw kan worden uitgegaan, zal zij worden toegelaten tot bewijslevering.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
draagt de vrouw op te bewijzen dat partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten overeenkomstig productie 2 bij memorie van antwoord in het principaal appel, tevens memorie van (voorwaardelijke) eis in het incidenteel appel;
bepaalt dat, indien de vrouw dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof
mr. M.W. Zandbergen, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
verhinderdata enquete
bepaalt dat de vrouw het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de rol van
dinsdag 16 juli 2013, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) vaststelt;
bepaalt dat de vrouw overeenkomstig artikel 170 Rv de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
verstaat dat de advocaat van de vrouw uiterlijk
twee wekenvoor het getuigenverhoor zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van de man alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk
één weekvoor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door M.W. Zandbergen, W. Breemhaar en B.J.H. Hofstee en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
dinsdag 2 juli 2013.