ECLI:NL:GHARL:2013:4884

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
5 juli 2013
Zaaknummer
12/00607 en 12/00608
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen forensenbelasting voor gemeubileerd chalet op recreatiepark

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 18 september 2012, waarin de rechtbank de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen forensenbelasting voor de jaren 2009 en 2011 ongegrond heeft verklaard. De heffingsambtenaar van de gemeente Barneveld had belanghebbende aanslagen forensenbelasting opgelegd in verband met het beschikbaar houden van een gemeubileerde woning op een recreatiepark. Belanghebbende heeft de woning in 2007 gekocht en houdt deze voor meer dan 90 dagen per jaar beschikbaar voor haarzelf of haar gezin. De rechtbank oordeelde dat de aanslagen terecht waren opgelegd, maar belanghebbende ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 13 februari 2013 heeft belanghebbende, bijgestaan door [A], haar standpunt toegelicht. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende de woning in de jaren 2009 en 2011 meer dan 90 dagen beschikbaar heeft gehouden, wat volgens de Gemeentewet aanleiding geeft tot het heffen van forensenbelasting. Het Hof heeft ook de objectafbakening van de heffingsambtenaar beoordeeld en geconcludeerd dat deze juist was.

Belanghebbende heeft betoogd dat de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2011 te hoog was vastgesteld, maar het Hof oordeelde dat zij als medebelanghebbende recht had om tegen de WOZ-waarde op te komen. Het Hof heeft de aanslag forensenbelasting voor 2011 verminderd tot € 202,20, terwijl de aanslag voor 2009 ongegrond werd verklaard. De heffingsambtenaar werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 395. De uitspraak is gedaan op 2 juli 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers: 12/00607 en 12/00608
uitspraakdatum: 2 juli 2013
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 18 september 2012, nummers AWB 12/1778 en 12/1779, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Barneveld(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft belanghebbende voor de jaren 2009 en 2011 aanslagen forensenbelasting ten bedrage van respectievelijk € 276,90 en € 227,10 opgelegd in verband met het voor haarzelf of haar gezin beschikbaar houden van een gemeubileerde woning gelegen aan de[a-straat 1] te [Q] (hierna: de woning).
1.2
Op de bezwaarschriften van belanghebbende tegen de onder 1.1. genoemde aanslagen, alsmede tegen de onderliggende WOZ-beschikkingen, heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard en de aanslagen gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 18 september 2012 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 13 februari 2013 te Arnhem. Aldaar is verschenen belanghebbende, bijgestaan door [A]. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [.]. De gemachtigde van belanhghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2.Feiten

2.1
In de jaren 2009 en 2011 heeft belanghebbende de beschikking over de woning. Zij heeft de woning in september 2007 gekocht voor € 58.000. De woning betreft een gemeubileerddat chalet op een recreatiepark met een inhoud van circa 140 m³, dat is voorzien van wielen en in beginsel kan worden verplaatst. De woning wordt ondersteund door losse houten blokken. Rondom de onderzijde van de woning zijn losse stenen geplaatst. De woning is aangesloten op water, gas, elektra en de tv-kabel. Vanuit de woning wordt afvalwater afgevoerd op het rioolsysteem van het recreatiepark dat uitmondt op het rioleringssysteem van de gemeente Barneveld.
2.2
Belanghebbende houdt de woning in 2009 en 2011 voor meer dan 90 dagen per kalenderjaar beschikbaar voor haarzelf of haar gezin. De woning wordt niet verhuurd aan derden.
2.3
Permanente bewoning van de woning is op grond van gemeentelijk beleid niet toegestaan.
2.4
De grond waarop de woning is geplaatst, is sinds september 2007 eigendom van de heer [A](hierna: [A]) wonende te [R] Hij heeft de grond gekocht voor een bedrag van € 39.500.
2.5
De door de heffingsambtenaar gehanteerde maatstaf van heffing ter vaststelling van de hoogte van de aanslagen forensenbelasting is de waarde die voor de onderhavige jaren in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) voor de grond en de woning tezamen bij beschikking is vastgesteld (hierna: WOZ-waarden), te weten respectievelijk € 82.000 voor het kalenderjaar 2009 (naar de waardepeildatum 1 januari 2008) en € 76.000 voor het kalenderjaar 2011 (naar de waardepeildatum 1 januari 2010).
2.6
De WOZ-waarden zijn door de heffingsambtenaar bekendgemaakt aan [A].
2.7
Belanghebbende heeft in 2009 en 2011 haar hoofdverblijf te [Z]

3.Geschil

In geschil is of de aanslagen forensenbelasting terecht en tot een juist bedrag zijn opgelegd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Artikel 223, lid 1, van de Gemeentewet luidt als volgt:
“Er kan een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar meer dan negentig malen nachtverblijf houden, anders dan als verpleegde of verzorgde in een inrichting tot verpleging of verzorging van zieken, van gebrekkigen, van hulpbehoevenden of bejaarden, of er op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.”
4.2
Ingevolge artikel 2, lid 1, van de Verordening op de heffing en invordering van forensenbelasting 2009 (hierna: de Verordening) wordt onder de naam “forensenbelasting” een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
4.3
Op grond van artikel van 4, lid 1, van de Verordening wordt, indien de woning deel uitmaakt van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 van de Wet WOZ en waarvoor op grond van hoofdstuk IV van die Wet voor die onroerende zaak een waarde is vastgesteld, de belasting geheven naar de voor die onroerende zaak vastgestelde WOZ-waarde, zoals die geldt voor het belastingjaar. Artikel 6 van de Verordening bepaalt dat het belastingjaar gelijk is aan het kalenderjaar. De Verordening geldt ook voor het belastingjaar 2011.
4.4
Vaststaat dat belanghebbende de woning in 2009 en 2011 het gehele belastingjaar, en dus meer dan 90 dagen, beschikbaar heeft gehouden. Dit betekent dat het belastbare feit, zoals omschreven in de Verordening, zich heeft voorgedaan. Het gegeven dat de gemeente Barneveld geen permanente bewoning van de woning toestaat, doet daaraan niet af.
4.5
Belanghebbende heeft gesteld dat de heffingsambtenaar is uitgegaan van onjuiste objectafbakening. Het Hof wijst in verband daarmee op zijn uitspraak van 1 maart 2011, nrs. 10/00402 en 10/00403. Daarin is met betrekking tot dezelfde woning en grond gezamenlijk (hierna: het object) vastgesteld dat de heffingsambtenaar van een juiste objectafbakening is uitgegaan. Het Hof ziet geen aanleiding daarover thans anders te oordelen. Het Hof concludeert dat het object moet worden aangemerkt als één onroerende zaak en dat [A] daarvan krachtens eigendom genothebbende is in de zin van de Wet WOZ.
4.6
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2011 te hoog is vastgesteld en heeft daartoe gesteld dat de heffingsambtenaar geen of onvoldoende rekening heeft gehouden met (i) de waardedaling van het object ten gevolge van de dalende trend in de onroerendgoedmarkt en (ii) de jaarlijkse afschrijving op de woning van 10%.
4.7
De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende niet tegen de maatstaf van heffing - de WOZ-waarde - kan opkomen, nu niet belanghebbende doch [A] genothebbende is van het object in de zin van artikel 24 van de Wet WOZ, en slechts hij als belanghebbende in de zin van de Wet WOZ tegen de WOZ-beschikking kan opkomen. Het tegen de WOZ-waarde gerichte bezwaar van belanghebbende had daarom, aldus de heffingsambtenaar, niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in plaats van ongegrond.
4.8
Het Hof stelt vast dat in de Wet WOZ aan anderen dan de genothebbende-belanghebbende in de zin van artikel 24 van de Wet WOZ de mogelijkheid wordt geboden om tegen de vastgestelde WOZ-waarde op te komen. Zo wordt die mogelijkheid in artikel 28 van de Wet WOZ geboden aan ‘medebelanghebbenden’, waaronder de wet verstaat:
“(…) degene die aannemelijk maakt met betrekking tot de heffing van belasting te zijnen aanzien belang te hebben bij de vastgestelde waarde van een onroerende zaak (…) en aan wie niet op de voet van de artikelen 24, derde tot en met zesde en achtste lid, 26, vierde lid, dan wel 27, derde lid, de beschikking ter zake is toegezonden (…)”.
4.9
Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende, nu zij voor meer dan 90 dagen de beschikking heeft over de woning en op grond van artikel 4, lid 1, van de Verordening de forensenbelasting wordt geheven naar de voor de onroerende zaak vastgestelde WOZ-waarde, met betrekking tot de heffing van belasting te harer aanzien belang heeft bij de vastgestelde waarde van de onroerende zaak ingevolge artikel 22 van de Wet WOZ. Op grond van hetgeen de heffingsambtenaar heeft aangevoerd, acht het Hof aannemelijk dat een beschikking als bedoeld in zo-even genoemd artikel, niet aan belanghebbende is toegezonden. Dit leidt het Hof tot het oordeel dat belanghebbende een ‘medebelanghebbende’ is in de zin van artikel 28 van de Wet WOZ. Haar grieven in het bezwaarschrift tegen de vastgestelde WOZ-waarde hadden mitsdien door de heffingsambtenaar als een verzoek om een beschikking in de zin van artikel 28 van de Wet WOZ moeten worden aangemerkt. De heffingsambtenaar zal dat verzoek alsnog in behandeling moeten nemen. Nu partijen ter zitting van het Hof eensluidend hebben verklaard dat wanneer belanghebbende naar het oordeel van het Hof een rechtsingang heeft om tegen de beschikte waarde op te komen, voor dat geval de vastgestelde waarde voor het belastingjaar 2009 kan worden gehandhaafd en de waarde voor het belastingjaar 2011 op € 73.000 kan worden vastgesteld, volgt het Hof partijen daarin voor deze procedure. Dit brengt mee dat de aanslag forensenbelasting 2011 dient te worden verminderd tot € 202,20.
4.1
De stelling van belanghebbende dat het de heffingsambtenaar niet is toegestaan om naast onroerendezaakbelasting tevens forensenbelasting te heffen, faalt. De Hoge Raad heeft in het arrest van 9 november 2001, nr. 36.111, LJN AD5329, BNB 2002/17, geoordeeld dat de Gemeentewet een gemeente de bevoegdheid geeft zowel tot het heffen van een onroerendezaakbelasting wegens het gebruik van een onroerende zaak als tot het heffen van een forensenbelasting van natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, in die gemeente op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
4.11
Gelet op het vorenoverwogene dient het hoger beroep tegen de aanslag forensenbelasting voor het jaar 2009 ongegrond te worden verklaard en het hoger beroep tegen de aanslag voor het jaar 2011 gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep heeft moeten maken en stelt deze vast op € 395 (€ 95 reiskosten en € 300 verletkosten).

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank wat betreft de aanslag forensenbelasting 2011 en bevestigt deze uitspraak voor het overige,
  • vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar welke betrekking heeft op de aanslag forensenbelasting 2011,
  • vermindert de aanslag forensenbelasting 2011 tot € 202,20;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 395,
  • gelast dat de gemeente Barneveld de door belanghebbende betaalde griffierechten van in totaal € 157 (€ 42 in beroep en € 115 in hoger beroep) aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. C.M. Ettema, voorzitter,
mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van
mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
2 juli 2013.
De griffier is verhinderd om deze uitspraak mede te ondertekenen.
De voorzitter,
(C.M. Ettema)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 2 juli 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.