In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gemeente Tubbergen tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo. De Gemeente stelt dat zij door verjaring eigenaar is geworden van stroken grond die eerder toebehoorden aan [geïntimeerde 1] c.s. De Gemeente heeft notariële verklaringen aangeboden aan het Kadaster, waarin zij stelt dat de verjaring is ingetreden. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de Gemeente in eerste aanleg afgewezen, wat de Gemeente heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en vastgesteld dat het Kadaster niet is verschenen, maar dat dit geen beletsel vormde voor de voortgang van de zitting. De Gemeente heeft betoogd dat zij in 1961 door bezitsoverdracht of inbezitneming het bezit van de stroken grond heeft verkregen, maar het hof oordeelt dat er geen sprake is geweest van een daadwerkelijke inbezitneming. De Gemeente had ten tijde van de beweerde inbezitneming nog niet gekocht en de feitelijke macht over de grond is niet veranderd.
Het hof concludeert dat de Gemeente niet kan worden beschouwd als bezitter van de stroken grond, omdat de rechtsvoorgangers van [geïntimeerde 1] c.s. hun feitelijke macht over de grond hebben behouden. De grieven van de Gemeente falen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter. De Gemeente wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van het Kadaster en [geïntimeerde 1] c.s. zijn vastgesteld.
Het arrest is gewezen op 9 juli 2013 door de rechters W.L. Valk, C.J.H.G. Bronzwaer en I.E. van Wijland-Kalkman en is in het openbaar uitgesproken.