Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
Interwerk,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, stond de vraag centraal of de appellante, die in eerste aanleg gedaagde was in conventie en eiseres in reconventie, het concurrentiebeding had overtreden. De zaak betreft een geschil tussen de appellante en Interwerk B.V., waarbij de appellante werd verweten dat zij werkzaamheden had verricht voor de gemeente [X], in strijd met het relatiebeding dat was opgenomen in de vaststellingsovereenkomst van 29 april 2008. Het hof oordeelde dat de appellante inderdaad het concurrentiebeding had geschonden, maar dat de door Interwerk gevorderde boetebedragen niet konden worden toegewezen. Dit kwam voort uit het feit dat het boetebeding van de Algemene Arbeidsvoorwaarden Medewerkers Interwerk niet van toepassing was op de situatie van de appellante. Interwerk had subsidiair om toewijzing van in goede justitie te bepalen bedragen gevraagd, maar het hof oordeelde dat deze vordering onvoldoende onderbouwd was en wees deze af.
Het hof heeft de eerdere uitspraak van de kantonrechter van 7 april 2010 gedeeltelijk vernietigd en bekrachtigd, waarbij het hof de proceskosten heeft gecompenseerd. De appellante had in haar memorie van grieven ook aanspraak gemaakt op restitutie van eerder betaalde bedragen aan Interwerk, maar het hof besloot hierover niets te bepalen, aangezien er geen vordering was geformuleerd in het petitum. De uitspraak van het hof werd gedaan op 2 april 2013, waarbij de rolraadsheer de beslissing ter openbare terechtzitting uitsprak in aanwezigheid van de griffier.