ECLI:NL:GHARL:2013:5039

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
200.069.898-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over overtreding van een concurrentiebeding en afwijzing van boetebedragen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, stond de vraag centraal of de appellante, die in eerste aanleg gedaagde was in conventie en eiseres in reconventie, het concurrentiebeding had overtreden. De zaak betreft een geschil tussen de appellante en Interwerk B.V., waarbij de appellante werd verweten dat zij werkzaamheden had verricht voor de gemeente [X], in strijd met het relatiebeding dat was opgenomen in de vaststellingsovereenkomst van 29 april 2008. Het hof oordeelde dat de appellante inderdaad het concurrentiebeding had geschonden, maar dat de door Interwerk gevorderde boetebedragen niet konden worden toegewezen. Dit kwam voort uit het feit dat het boetebeding van de Algemene Arbeidsvoorwaarden Medewerkers Interwerk niet van toepassing was op de situatie van de appellante. Interwerk had subsidiair om toewijzing van in goede justitie te bepalen bedragen gevraagd, maar het hof oordeelde dat deze vordering onvoldoende onderbouwd was en wees deze af.

Het hof heeft de eerdere uitspraak van de kantonrechter van 7 april 2010 gedeeltelijk vernietigd en bekrachtigd, waarbij het hof de proceskosten heeft gecompenseerd. De appellante had in haar memorie van grieven ook aanspraak gemaakt op restitutie van eerder betaalde bedragen aan Interwerk, maar het hof besloot hierover niets te bepalen, aangezien er geen vordering was geformuleerd in het petitum. De uitspraak van het hof werd gedaan op 2 april 2013, waarbij de rolraadsheer de beslissing ter openbare terechtzitting uitsprak in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.069.898/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad 457273 \ CV 09-8830)
arrest van de eerste kamer van 2 april 2013
in de zaak van
[volledige naam appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. S. Mangal, kantoorhoudende te Almere,
tegen:
Interwerk B.V.,
gevestigd te Zutphen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg eiseres in conventie, verweerster in reconventie
hierna:
Interwerk,
advocaat: mr. S. Karagan, kantoorhoudende te Apeldoorn.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 28 augustus 2012 wordt hier overgenomen.

1.Het verdere procesverloop in hoger beroep

1.1
Op de rol van 25 september 2012 heeft Interwerk een akte genomen, waarna [appellante] ter rolle van 23 oktober 2012 een antwoordakte heeft genomen.
1.2
Tevens heeft [appellante] op de rol van 23 oktober 2012 gevraagd om bij akte nadere producties in het geding te mogen brengen.
1.3
Voor het geval het verzoek om akte indiening nadere producties zou worden afgewezen, heeft [appellante] ter rolle van 6 november 2012 pleidooi gevraagd (met verlengde spreektijd). Hierbij is aangegeven dat het pleidooi zal worden gebruikt om uiteen te zetten dat en waarom het relatiebeding niet is geschonden, hetgeen [appellante] zal onderbouwen met de nadere producties waarover zij niet eerder kon beschikken vanwege diefstal van haar persoonlijke eigendommen.
1.4
Op de rol van 20 november 2012 heeft [appellante] een akte overlegging producties genomen. Ter rolle van 4 december 2012 heeft Interwerk bij akte bezwaar gemaakt tegen het in het geding brengen van de nadere producties door [appellante].
1.5
De rolraadsheer, mr. K.E. Mollema, heeft op 4 december 2012 de akte overlegging producties van [appellante] alsnog geweigerd. Ook is het verzoek een nader pleidooi te houden door de rolraadsheer afgewezen. Van de motivering van deze beslissingen zijn partijen bij brief van 4 december 2012 in kennis gesteld.
1.6
Op de rol van 18 december 2012 heeft [appellante] haar bezwaren tegen voormelde beslissingen van de rolraadsheer kenbaar gemaakt en het hof verzocht om hierop terug te komen. De bezwaren en het verzoek van [appellante] zijn nader toegelicht in een aan het hof gerichte brief van 17 december 2012. Interwerk heeft ter rolle van 18 december 2012 de stukken aan het hof overgelegd voor arrest.
1.7
Bij brief van 19 december 2012, welke is ondertekend door een andere rolraadsheer (mr. J.H. Kuiper), is aan partijen kenbaar gemaakt dat op de beslissingen van 4 december 2012 niet wordt teruggekomen.
1.8
Eveneens op 19 december 2012 is ter griffie van het hof een verzoekschrift van [appellante] ontvangen dat strekt tot wraking van mr. Mollema voornoemd. Het verzoekschrift is ter verdere behandeling ter hand gesteld aan de wrakingskamer.
1.9
Ter rolle van 8 januari 2013 heeft [appellante] de stukken overgelegd voor arrest.
1.1
Op 5 februari 2013 heeft mr. Mollema schriftelijk verzocht zich te mogen verschonen in de hoofdzaak. Bij beschikking van 19 februari 2013 heeft de verschoningskamer het verzoek van mr. Mollema toegewezen.
1.11
Na handhaving van het wrakingsverzoek heeft de wrakingskamer bij beschikking van 28 maart 2013 [appellante] niet-ontvankelijk verklaard in haar wrakingsverzoek.
1.12
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze vóór 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.

2.De beoordeling

2.1
In rechtsoverweging (r.o.) 5.1 van het tussenarrest van 28 augustus 2012 heeft het hof geoordeeld dat [appellante], door voor de gemeente [X] te werken, het tussen partijen ingevolge de vaststellingsovereenkomst van 29 april 2008 geldende relatiebeding heeft geschonden. Op dit relatiebeding was evenwel niet het boetebeding van art. 23.4 van de Algemene Arbeidsvoorwaarden Medewerkers Interwerk van toepassing (r.o. 4.2 t/m 4.4). De door Interwerk gevorderde boetebedragen, die zijn gebaseerd op 23.4 van de Algemene Arbeidsvoorwaarden Medewerkers Interwerk, kunnen daarom niet worden toegewezen (r.o. 6.1). Interwerk heeft echter subsidiair toewijzing van in goede justitie te bepalen bedragen gevorderd, op grond waarvan het hof - onder aanhouding van iedere verdere beslissing - Interwerk in de gelegenheid heeft gesteld om zich bij akte nader uit te laten over dit onderdeel van haar vorderingen (r.o. 6.2).
2.2
In haar akte van 25 september 2012 heeft Interwerk, onder verwijzing naar de artikelen 23.2 en 23.4 van de Algemene Arbeidsvoorwaarden Medewerkers Interwerk, aangegeven dat [appellante] veroordeeld dient te worden tot betaling van boetebedragen van € 11.000,- respectievelijk € 23.850,-, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2009 tot de dag der voldoening.
2.3
In haar antwoordakte van 23 oktober 2012 stelt [appellante] zich primair op het standpunt dat de gevorderde boetebedragen dienen te worden afgewezen, subsidiair dat beide boetebedragen op nihil dienen te worden gesteld dan wel aanzienlijk moeten worden gematigd.
2.4
Naar het oordeel van het hof miskent Interwerk blijkens de inhoud van haar akte van 25 september 2012 dat uit 's hofs in het tussenarrest van 28 augustus 2012 gegeven oordelen voortvloeit dat de artikelen 23.2 en 23.4 van de Algemene Arbeidsvoorwaarden Medewerkers Interwerk een onvoldoende grondslag zijn voor toewijzing van de gevorderde boetebedragen. Interwerk heeft de in goede justitie te betalen bedragen alleen toegelicht met een verwijzing naar de boetebedingen. Bij gebreke van enige alternatieve onderbouwing van de subsidiair gevorderde "in goede justitie te bepalen" bedragen, zal de vordering van Interwerk dan ook worden afgewezen.
slotsom
2.5
Aangezien de grieven II, IV en V slagen, kan de aangevallen uitspraak, voor zover gewezen in conventie, niet ongewijzigd in stand blijven. Voor zover gewezen in reconventie zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd.
2.6
Voor alle duidelijkheid zal het hof het vonnis van de kantonrechter van 7 april 2010, gewezen in conventie, geheel vernietigen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat twee van de drie door Interwerk gevorderde verklaringen voor recht op na te melden wijze zullen worden toegewezen en dat de gevorderde boetebedragen, dan wel in goede justitie te bepalen bedragen, zullen worden afgewezen.
2.7
Aangezien [appellante] en Interwerk over en weer als de (gedeeltelijk) in het ongelijk te stellen partijen zijn te beschouwen, zullen de proceskosten van beide instanties op na te melden wijze worden gecompenseerd.
2.8
[appellante] vermeldt aan het slot van haar memorie van grieven dat zij aanspraak maakt op restitutie van hetgeen zij aan Interwerk heeft betaald op basis van het vonnis in eerste aanleg. Aangezien hiertoe geen vordering is geformuleerd in het petitum, zal het hof hierover niets bepalen in het dictum.
De beslissing:
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van 7 april 2010 voor zover gewezen in reconventie;
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van 7 april 2010 voor zover gewezen in conventie;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat het in de vaststellingsovereenkomst van 29 april 2008 opgenomen relatiebeding inhoudt dat het [appellante] verboden is om ingaande 1 juli 2008 gedurende één jaar werkzaamheden voor de gemeente [X] te verrichten;
verklaart voor recht dat het in de vaststellingsovereenkomst van 29 april 2008 opgenomen relatiebeding door [appellante] is overtreden;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Aldus gewezen door mrs. H. de Hek, voorzitter, J.H. Kuiper en J.M. Rowel - van der Linde en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dinsdag 2 april 2013 in bijzijn van de griffier.