In deze zaak gaat het om een geschil over de vaststelling van de waarde van een onroerende zaak door de heffingsambtenaar voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De waardepeildatum is vastgesteld op 1 januari 2010, met een toestandsdatum van 1 januari 2011. De belanghebbende, die eigenaar is van de onroerende zaak aan de [a-straat 1] te [Q], betwist de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 335.000 en de aanslag onroerendezaakbelasting van € 376,88 voor het jaar 2011. De heffingsambtenaar heeft de waarde gehandhaafd na een bezwaarschrift van de belanghebbende, waarna de rechtbank Zwolle-Lelystad het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaarde op 22 februari 2012.
De belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Tijdens de zitting op 19 juni 2013 zijn beide partijen gehoord. De belanghebbende stelt dat de waarde te hoog is vastgesteld en concludeert tot vernietiging van de eerdere uitspraken en vermindering van de waarde tot € 307.125. De heffingsambtenaar daarentegen concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De heffingsambtenaar heeft een taxatierapport ingebracht, opgesteld door taxateur [A], waarin de waarde is onderbouwd. Het Hof concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van de onroerende zaak, waaronder de verkeersoverlast en de erfdienstbaarheden. Uiteindelijk bevestigt het Hof de uitspraak van de rechtbank, waardoor het hoger beroep ongegrond wordt verklaard.