Uitspraak
HHT,
de Staat,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 11 april 2011;
- het comparitiearrest d.d. 19 juli 2011
- het proces-verbaal van de comparitie na aanbrengen d.d. 17 augustus 2011;
- de memorie van grieven d.d. 22 januari 2013;
- de memorie van antwoord d.d. 16 april 2013.
te vernietigen het vonnis gewezen tussen partijen op 12 januari 2011 (zaak-/rolnummer 74889 / HA ZA 09-642) door de rechtbank Assen, en, opnieuw recht doende, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering der gronden, bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de oorspronkelijke vordering van geïntimeerde alsnog af te wijzen door haar daarin niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze aan haar te ontzeggen, alsmede de oorspronkelijke vordering van appellante alsnog toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.".
2.Ten aanzien van de feiten
3.De beslissing in eerste aanleg
4.Het van toepassing zijnde recht
5.De beoordeling van de grieven
grief Iklaagt HHT erover dat de factuurbesluiten waarvan de Staat betaling heeft gevorderd, gericht zijn aan Heli Holland B.V. en niet aan HHT. Volgens haar zijn deze besluiten niet op de juiste wijze als bedoeld in de Awb kenbaar gemaakt. Appellante verwijst naar een tweetal eerdere arresten van het hof Leeuwarden van 20 augustus 2008 ( LJN BE9064 en BE9065) tussen haar c.q. HHAS en de Staat gewezen.
grieven II en IIIbetoogt HHT dat de rechtbank ten onrechte geen uitzondering op de leer van de formele rechtskracht heeft gemaakt. Volgens haar ontving zij ongeveer 15 factuurbesluiten per jaar en brengt de verplichting om daartegen bezwaar- en beroep in te stellen grote financiële gevolgen met zich. Gezien het reeds langer lopende debat over de grondslag voor het in rekening brengen van (post)toelatingswerkzaamheden was het voor haar onredelijk bezwarend om tegen elk factuurbesluit steeds weer de gehele bestuursrechtelijke procedure te moeten doorlopen.
LJN: AO3167). Dat daarvan in dit geval sprake is, acht het hof niet aangetoond. Hierop stuiten beide grieven af. In wezen betoogt appellante dat de bestuursrechter haar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en in haar materiële verweer reden had moeten zien om haar beroep toch inhoudelijk te beoordelen, en waar dit niet gebeurd is, de burgerlijke rechter inhoudelijk van het geschil kennis moet kunnen nemen. Dit is evenwel in strijd met een doelmatige verdeling van de rechtsmacht tussen de administratieve en de civiele rechter.