ECLI:NL:GHARL:2013:5968

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 augustus 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
200.129.174-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldvordering in kort geding met tegenspraak van tegenvordering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep in kort geding over een geldvordering. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.W. Lagerwaard, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerden, die werden bijgestaan door mr. P. van Rossum. De appellant vorderde onder andere de vernietiging van eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland, waarin zijn vorderingen waren afgewezen. De zaak draait om een huurovereenkomst tussen de appellant en de geïntimeerden, die sinds 1 augustus 2007 een winkelruimte met bijbehorende woning huurden. De geïntimeerden raakten in financiële problemen, wat leidde tot een huurachterstand. De appellant heeft op 18 december 2012 de sloten van het gehuurde vervangen en de toegang tot het pand ontzegd, terwijl de geïntimeerden nog persoonlijke en zakelijke eigendommen in het pand hadden. Dit leidde tot een aangifte van huisvredebreuk en diefstal door de geïntimeerden tegen de appellant. In het hoger beroep heeft de appellant zijn vordering vermeerderd met beslagkosten en een gebruiksvergoeding. Het hof oordeelde dat de vordering van de appellant niet voldoende aannemelijk was om in kort geding te worden toegewezen, mede omdat de geïntimeerden een tegenvordering hadden ingesteld. Het hof concludeerde dat de appellant ten onrechte een retentierecht had ingeroepen en dat de geïntimeerden schade hadden geleden door het ontnemen van de toegang tot het gehuurde. De vordering van de appellant werd afgewezen, en de eerdere vonnissen werden bekrachtigd. De proceskosten werden aan de appellant opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.129.174/01
(zaaknummer rechtbank Noord Nederland 364938 / VV EXPL 13-19)
arrest in kort geding van de eerste kamer van 13 augustus 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. R.W. Lagerwaard, kantoorhoudend te Roden,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

wonende te [woonplaats],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. P. van Rossum, kantoorhoudend te Emmen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen ex artikel 254 lid 4 Rv van 2 april en 22 mei 2013 van de rechtbank Noord Nederland, sector kanton, locatie Assen (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
  • de dagvaarding in hoger beroep d.d. 18 juni 2013 (met grieven),
  • de memorie van antwoord (met producties).
2.2
Vervolgens hebben [geïntimeerden] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] luidt:
"om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen van de Rechbank Noord-Nederland, Locatie Assen, Afdeling Privaatrecht, d.d. 2 april 2013 en 22 mei 2013 onder zaaknummer/ rolnummer 364938/ VV EXPL 13-19 tussen appellant als eiser in reconventie en geïntimeerden als gedaagden in reconventie gewezen, te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering der gronden, de vorderingen van appellant (alsnog) inclusief de vermeerdering van eis toe te wijzen, en geïntimeerden te veroordelen al hetgeen appellant eventueel naar aanleiding van het vonnis in eerste aanleg heeft voldaan aan appellant te restitueren binnen zeven dagen na het in deze te wijzen arrest, en met veroordeling van geïntimeerden in de proceskosten in beide instanties."

3.De beoordeling

Vermeerdering van eis
5.1
In de (spoed)appeldagvaarding heeft [appellant] zijn vordering vermeerderd, in die zin dat hij in hoger beroep ook betaling vordert van door hem gemaakte beslagkosten en van een gebruiksvergoeding van in totaal € 14.303,50.
5.2
[geïntimeerden] hebben zich tegen deze vermeerdering van eis verzet. volgens hen staat het karakter van de procedure in spoedappel daaraan in de weg.
5.3
Het hof volgt [geïntimeerden] niet in dit betoog. De procedure in spoedappel staat op zich niet in de weg aan een vermeerdering van eis door de appellant. De geïntimeerde kan in de memorie van antwoord ook ingaan op de vermeerderde eis, zodat geen vertraging ontstaat doordat een extra processtuk moet worden genomen. Nu [geïntimeerden] verder niets hebben aangevoerd waaruit volgt dat de vermeerdering van eis in strijd is met de eisen van de goede procesorde en het hof ook ambtshalve geen reden ziet de vermeerdering van eis buiten beschouwing te laten, zal het recht doen op de vermeerderde eis.
Nieuwe producties
5.6
[geïntimeerden] hebben bij hun memorie van antwoord producties overgelegd. [appellant] heeft niet op deze producties kunnen reageren. Het hof zal de producties om die reden buiten beschouwing laten. Uit de door het hof te nemen beslissing, volgt dat [geïntimeerden] daardoor niet in hun belangen worden geschaad.
Vaststaande feiten
5.9
De kantonrechter heeft in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.4) van het vonnis van 2 april 2013 de feiten vastgesteld. Tegen deze vaststelling zijn geen grieven gericht en ook overigens is niet van bezwaren gebleken, zodat er in appel van kan worden uitgegaan. Deze feiten komen, met wat verder over de feiten vaststaat, op het volgende neer.
5.9.1
[geïntimeerden] huren sinds 1 augustus 2007 van [appellant] winkelruimte met de bijbehorende woning aan [adres]. De schriftelijk vastgelegde huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van vijf jaren. De huurovereenkomst wordt verlengd voor de duur van vijf jaren, tenzij opzegging (met een opzegtermijn van één jaar) plaatsvindt.
5.9.2
[geïntimeerden] hebben in de winkelruimte een beddenzaak geëxploiteerd.
5.9.3
[geïntimeerden] zijn in financiële problemen geraakt. Vanaf augustus 2012 is een huurachterstand ontstaan.
5.9.4
[geïntimeerden] hadden de huurovereenkomst niet vóór 1 augustus 2011 opgezegd, zodat deze werd voortgezet tot 1 augustus 2017. [geïntimeerden] hebben de huurovereenkomst desalniettemin opgezegd, om naar een goedkoper huurpand te kunnen verhuizen. [appellant] heeft ingestemd met de huuropzegging.
5.9.5
Op 18 december 2012 heeft [appellant] de sloten van het gehuurde vervangen. [appellant] heeft [geïntimeerden], die bezig waren met de ontruiming van het gehuurde, op 21 december 2012 de toegang tot het gehuurde ontzegd. Op dat moment waren nog persoonlijke en zakelijke eigendommen van [geïntimeerden], waaronder bedrijfsvoorraden, in het gehuurde aanwezig.
5.9.6
[appellant] heeft geen gehoor gegeven aan de verzoeken en sommaties van [geïntimeerden] om hun toegang te geven tot het gehuurde en hun de gelegenheid te geven hun eigendommen uit het pand te verwijderen.
5.9.7
[geïntimeerden] hebben op 12 januari 2013 aangifte gedaan tegen [appellant] van huisvredebreuk en diefstal door middel van een valse sleutel.
5.9.8
[appellant] heeft op 2 april 2013 conservatoir beslag doen leggen op een groot aantal in de bedrijfsruimte van het gehuurde aanwezige roerende zaken.
5.9.9
[geïntimeerden] hebben op 2 april 2013 conservatoir beslag tot afgifte doen leggen op een groot aantal roerende zaken in het gehuurde.
Procedure in eerste aanleg
5.1
[geïntimeerden] hebben [appellant] gedagvaard en gevorderd dat [appellant] hun, op straffe van verbeurte van een dwangsom, voor een periode van tenminste drie weken de vrije en onbeperkte toegang zal verschaffen tot het gehuurde om hen in staat te stellen het gehuurde te ontruimen en hun eigendommen uit het gehuurde weg te halen.
5.11
[appellant] heeft verweer gevoerd en zich in dat verband beroepen op een hem toekomend retentierecht. In reconventie heeft hij betaling gevorderd van de achterstallige huur en van een contractuele boete en teruggave van een koelkast, magnetron en afwasmachine. [geïntimeerden] hebben zich tegen de reconventionele vordering van [appellant] onder meer verweerd met een beroep op verrekening met door hen als gevolg van het handelen van [appellant] geleden schade.
5.12
De kantonrechter heeft in het vonnis van 2 april 2013 de vordering in conventie toegewezen, omdat geen sprake zou zijn van een rechtsgeldig uitgeoefend retentierecht. Zij heeft de beslissing op de vorderingen in reconventie aangehouden om [geïntimeerden] in de gelegenheid te stellen de door hen door het handelen van [appellant] geleden schade te specificeren. Nadat [geïntimeerden] hun vordering in een akte nader hadden onderbouwd en [appellant] daarop had gereageerd, heeft de kantonrechter in het vonnis van 22 mei 2013 de vorderingen van [appellant] afgewezen. Het onderhavige appel richt zich tegen beide vonnissen.
5.13
[appellant] heeft appel ingesteld tegen het vonnis van 2 april 2013 voor wat betreft de beslissing op de vorderingen in conventie. In een arrest van 9 juli 2013 (gewezen onder rolnummer 200.126.371) heeft dit hof het vonnis grotendeels bekrachtigd.
Bespreking van de grieven
5.16
Met grief I komt [appellant] op tegen de afwijzing van zijn geldvordering. Volgens [appellant] staat niet ter discussie dat sprake is van een achterstand van, in elk geval, ruim
€ 10.200,- . [appellant] meent dat [geïntimeerden] geen schade hebben geleden en dat zij alleen om die reden al geen tegenvordering hebben. De vordering van [appellant] is dan ook voldoende aannemelijk om te worden toegewezen in kort geding, aldus [appellant].
3.1
Het hof stelt bij de beoordeling van deze grief voorop dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in een veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is en dienaangaande naar behoren feiten en omstandigheden moeten worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed is geboden. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten onderzoeken of de vordering van de eisende partij voldoende aannemelijk is, maar ook - kort gezegd - of een spoedeisend belang bestaat, terwijl hij bij de afweging van de belangen van de partijen mede (als één van de voor toewijsbaarheid in aanmerking te nemen factoren) het restitutierisico zal hebben te betrekken. Indien de gedaagde partij zich ter afwering van de vordering op een tegenvordering beroept, dient bij het onderzoek naar de aannemelijkheid van de vordering van de eisende partij ook de aannemelijkheid van de tegenvordering in aanmerking te worden genomen.
5.17
Naar het oordeel van het hof is voorshands voldoende aannemelijk geworden dat [appellant] zich volstrekt ten onrechte op een retentierecht heeft beroepen en dat hij [geïntimeerden] ten onrechte de mogelijkheid heeft ontnomen tot aan het einde van de looptijd gebruik te maken van het gehuurde en van hun in het gehuurde aanwezige eigendommen, waaronder de winkelvoorraad. Daaruit volgt dat ook voldoende aannemelijk is dat [appellant] gehouden is de schade te vergoeden die [geïntimeerden] door deze handelwijze van [appellant] hebben geleden. Dat [geïntimeerden] enige schade hebben geleden doordat zij niet konden beschikken over de door hen gehuurde winkelruimte en de daar aanwezige voorraad acht het hof aannemelijk. [geïntimeerden] hebben een onderbouwde berekening van de door hen gederfde omzet overgelegd, die sluit op een bedrag van ruim € 44.100,-. Met deze berekening hebben [geïntimeerden] de aanwezigheid van schade en de door hen gestelde omvang van de schade weliswaar nog niet bewezen, maar zij hebben hun stellingen wel zodanig onderbouwd dat ze niet zonder meer kunnen worden gepasseerd. In een bodemprocedure zal nader onderzoek - mogelijk door een door de rechter tot deskundige te benoemen accountant - dienen plaats te vinden. De tegenvordering van [geïntimeerden] heeft dan ook een serieus karakter. Dat betekent dat de vordering van [appellant]
niet voldoende aannemelijk is om in kort geding te kunnen worden toegewezen. De vordering strandt daarop reeds, zodat in het midden kan blijven of deze wel een voldoende spoedeisend karakter heeft. De grief faalt.
5.18
Wat voor de oorspronkelijke geldvordering geldt, geldt mutatis mutandis ook voor de eerst in appel ingestelde vorderingen. Daar komt voor wat betreft de vordering tot betaling van een gebruiksvergoeding nog bij dat deze vordering geen deugdelijke grondslag heeft. Dat [geïntimeerden] het gehuurde niet per ultimo 2012 hebben ontruimd, is het gevolg van het feit dat [appellant] hun met het ten onrechte gedane beroep op het retentierecht de toegang tot het gehuurde heeft ontzegd, waardoor [geïntimeerden] hun in het gehuurde aanwezige eigendommen c.s. niet konden weghalen. Indien [geïntimeerden] (door de aanwezigheid van hun eigendommem) ook na 1 januari 2013 al gebruik hebben gemaakt van het gehuurde, kan dat gebruik hun niet worden tegengeworpen. Daarop stuit de vordering tot betaling van een vergoeding voor dat gebruik reeds af.
5.19
Grief IIbetreft de vordering tot teruggave van de in de keuken ingebouwde apparatuur (een koelkast, vaatwasmachine en magnetron). Volgens [appellant] hebben [geïntimeerden] deze apparaten, die zijn eigendom zijn, ten onrechte meegenomen.
5.2
Het hof stelt vast dat [geïntimeerden] gemotiveerd hebben ontkend dat deze apparaten bij het ingaan van de huurovereenkomst in het gehuurde aanwezig waren. [appellant] heeft zijn stelling dat de apparaten toen wel aanwezig waren onvoldoende onderbouwd, zodat het hof aan die stelling voorbij zal gaan. [appellant] heeft echter aangevoerd dat hij, indien de apparaten niet aanwezig waren, door natrekking eigenaar is geworden op het moment dat de apparaten in de keuken zijn ingebouwd. Het hof volgt [appellant] niet in dit betoog. [appellant] ziet er aan voorbij dat de huurder op grond van het bepaalde in artikel 7:216 lid 1 BW bevoegd is om tot aan de ontruiming van het gehuurde de door hem aangebrachte veranderingen en toevoegingen ongedaan te maken, mits het gehuurde in de toestand wordt gebracht die bij het einde van de huur redelijkerwijs in overeenstemming met de oorspronkelijke toestand. Uit de stellingen van [appellant] volgt niet dat indien [geïntimeerden] de apparaten inderdaad, zoals zij stellen, in de keuken hebben aangebracht het verwijderen van deze apparaten ertoe leidt dat de toestand van de keuken redelijkerwijs verschilt van de toestand bij het aangaan van de huur. Er dient dan ook vanuit te worden gegaan dat indien [geïntimeerden] zich ten aanzien van de apparaten in een eventuele bodemprocedure op artikel 7:216 lid 1 BW zullen beroepen dit beroep kans van slagen heeft. Daarop strandt de vordering van [appellant] reeds. Het hof laat dan nog buiten beschouwing dat keukenapparatuur die in een keukenblok wordt ingebouwd niet zonder meer door natrekking eigendom wordt van de eigenaar van de woning. Een en ander is afhankelijk van de specifieke situatie van het keukenblok en de apparatuur. Daarover heeft [appellant] onvoldoende gesteld.
5.21
Ook grief II faalt.
5.22
Nu de grieven falen en ook de bij wege van vermeerdering van eis ingestelde vorderingen niet toewijsbaar zijn, zal het hof de bestreden vonnissen, voor zover in reconventie gewezen, bekrachtigen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten in hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 1 punt, tarief III).

6.De beslissing

Het gerechthof:
bekrachtigt de bestreden vonnissen d.d. 2 april 2013 en 22 mei 2013 voor zover in reconventie gewezen;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot op heden gevallen, op € 299,- aan verschotten en op € 1.158,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. K.M. Mollema, mr. H. de Hek en mr. L. Groefsema en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
13 augustus 2013.