ECLI:NL:GHARL:2013:6467

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 september 2013
Publicatiedatum
3 september 2013
Zaaknummer
BK 10/00319
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Privégebruik van auto door werknemer en belastingheffing

In deze zaak gaat het om de vraag of de Inspecteur terecht het privégebruik van de auto’s van de werkgever D B.V. bij het loon van belanghebbende heeft geteld. Belanghebbende had over het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.431 was vastgesteld. De Inspecteur handhaafde de aanslag na bezwaar, waarop belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Leeuwarden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Tijdens de zittingen werd duidelijk dat belanghebbende in loondienst was bij twee werkgevers, [C] B.V. en [D] B.V., en dat hij in beide gevallen een auto ter beschikking had gekregen. De Inspecteur had een bijtelling voor privégebruik van de auto’s toegepast, wat belanghebbende betwistte. Hij stelde dat hij de auto’s voor minder dan 500 kilometer privé had gebruikt en dat hij geen verklaring van de belastingdienst had ontvangen voor het privégebruik.

Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij de auto’s voor minder dan 500 kilometer privé had gebruikt. De stelling dat hij een rittenadministratie had bijgehouden, maar dat deze verloren was gegaan door waterschade, werd niet als voldoende bewijs geaccepteerd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de bijtelling voor privégebruik van de auto’s terecht was toegepast, waardoor het belastbare inkomen uit werk en woning op € 55.431 bleef staan. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
nummer 10/00319
uitspraakdatum: 3 september 2013
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 29 oktober 2010, nummer AWB 10/219, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.431. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 493.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag alsmede de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 29 oktober 2010, verzonden op 11 november 2010, ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2012 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [A] namens de Inspecteur. De voorzitter heeft ter zitting het onderzoek gesloten.
1.7
De voorzitter heeft het vooronderzoek heropend en de Inspecteur bij brief van 1 juni 2012 opdracht gegeven de door hem aangebrachte correctie op de aangifte van belanghebbende ter zake van het privégebruik van een hem in verband met het verrichten van arbeid ter beschikking gestelde personenauto cijfermatig uit te werken. De Inspecteur heeft daarop geantwoord bij schrijven van 27 juni 2012. Belanghebbende heeft bij brief van 10 juli 2012 gereageerd op dat schrijven van de Inspecteur.
1.8
De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2013 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [A] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [B]. Bij de aanvang van de zitting zijn partijen erop gewezen dat de eerste meervoudige belastingkamer tijdens het onderzoek ter zitting op 22 mei 2012 was samengesteld uit mr. P. van der Wal, mr. R.F.C. Spek en mr. E. Polak, en dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de belastingkamer door mr. P. van der Wal, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. E. Polak, en wordt voortgezet, gelet op artikel 8:64, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in de stand waarin zij zich bevond op 22 mei 2012. Partijen hebben verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben. De voorzitter heeft ter zitting het onderzoek gesloten.

2.De feiten

2.1
Belanghebbende was in het onderhavige jaar van 1 januari tot en met 13 februari in loondienst werkzaam voor [C] B.V. te [L]. Zijn bruto loon bedroeg volgens opgave van die werkgever € 21.741, waarop € 8.569 loonheffing is ingehouden. Gedurende de periode 1 januari tot en met 13 februari 2006 is aan belanghebbende door [C] B.V. een personenauto ter beschikking gesteld.
2.2
Van 16 februari tot en met 31 december was belanghebbende in loondienst werkzaam voor [D] B.V. te [M]. Volgens opgave van die werkgever bedroeg zijn bruto loon € 46.831, waarop € 15.530 loonheffing is ingehouden. In verband met het verrichten van arbeid is aan belanghebbende door [D] B.V. gedurende de periode van 16 februari 2006 tot en met 16 maart 2006 een personenauto, merk Toyota, type Avensis, met kenteken [YY-00-00], met een catalogusprijs van € 28.650, ter beschikking gesteld. In verband met het verrichten van arbeid is aan belanghebbende door [D] B.V. voorts gedurende de periode van 17 maart 2006 tot en met 31 december 2006 een personenauto, merk Toyota, type Avensis, met kenteken [XX-YY-01], met een catalogusprijs van € 32.750, ter beschikking gesteld. In het bedoelde bruto loon is een tijdsevenredig gedeelte van een bijtelling wegens privégebruik van de auto’s begrepen.
2.3
Werkgever [D] B.V. heeft op 18 juni 2012 desgevraagd aan de Inspecteur inzichtelijk gemaakt dat er in het onderhavige jaar voor belanghebbende een bijtelling op het loon heeft plaatsgevonden wegens privé-gebruik auto van de werkgever ten bedrage van € 6.248,07 verminderd met een correcte van € 36,38, in totaal derhalve € 6.211,69, welk bedrag onderdeel uitmaakt van het hiervoor – onder 2.2 – bedoelde bruto loon van € 46.831. Blijkens het voornoemde schrijven van de [D] B.V. van 18 juni 2012, was belanghebbende ter zake van de ter beschikking gestelde personenauto’s geen vergoeding voor privégebruik verschuldigd. Belanghebbende heeft in eerste instantie in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor 2006 de onder 2.1 en 2.2 vermelde looninkomsten integraal aangegeven.
2.4
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag. Dit bezwaar heeft de Inspecteur aangemerkt als een aanvulling op de aangifte. Belanghebbende heeft aangegeven dat - met betrekking tot de terbeschikkingstelling van de auto door [D] B.V. - ten onrechte een inhouding in verband met de bijtelling wegens privégebruik van de auto heeft plaatsgevonden.
2.5
Bij de aanslagregeling is afgeweken van de door belanghebbende aldus gecorrigeerde aangifte en is in het belastbare inkomen uit werk en woning mede een bedrag begrepen wegens het privégebruik van de auto van de werkgever. Aan belanghebbende is over het onderhavige jaar geen verklaring ‘geen privé-gebruik auto’ door de belastingdienst afgegeven, aangezien ten aanzien van geen van de genoemde werkgevers sprake was van een dienstverband van een volledig kalenderjaar.
2.6
Belanghebbende heeft in 2008/2009 wegens een verbouwing aan zijn woning zijn inboedel in een gehuurde container opgeslagen. In februari 2009 heeft de opgeslagen inboedel waterschade opgelopen door lekkage van de bedoelde container, waardoor onder meer een deel van belanghebbendes administratie verloren is gegaan.
2.7
Belanghebbende beschikte in het onderhavige jaar in privé over een personenauto, merk Volkswagen, type Passat variant TDI, met kenteken [00-00-YY], ook geschikt om zijn caravan te trekken.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht het privé-gebruik van de auto’s van de werkgever [D] B.V. bij het loon heeft geteld.
3.2
Belanghebbende beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – gestelde vraag ontkennend, en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en tot vermindering van de bestreden aanslag tot op een opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.465.
3.3
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – gestelde vraag bevestigend, en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende onweersproken gesteld dat hij met de bevoegde inspecteur een compromis heeft gesloten ten aanzien van de naheffingsaanslagen loonbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2007, 2008 en 2009, hetgeen heeft geresulteerd in een ambtshalve vermindering van de bedoelde belastingaanslagen en de intrekking van de respectieve bezwaar- dan wel beroepschriften. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat in het vorenbedoelde compromis tevens het jaar 2006 is meegenomen, zodat op die grond de bestreden aanslag dient te worden vernietigd. De Inspecteur heeft deze laatste stelling gemotiveerd bestreden en daarbij aangegeven dat het jaar 2006 in elk geval in zoverre anders was dan de drie daarop volgende jaren dat er over 2006 geen enkel gegeven beschikbaar was van de gereden privékilometers, zelfs geen agenda. Belanghebbende heeft, naar het oordeel van het Hof, niet aannemelijk gemaakt dat de onderhavige aanslag deel uitmaakt van enig compromis met een bevoegde inspecteur van de Belastingdienst. De grief faalt dus.
Ten gronde
4.2
Artikel 13bis van de Wet op de Loonbelasting 1964, tekst 2006 (hierna: de Wet) bepaalt, voor zover hier van belang:
“1. Indien ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op jaarbasis gesteld op ten minste 22% van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaar voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt. 2. Indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil.”
4.3
Het negende lid van artikel 13bis van de Wet luidt: “Indien de werknemer een verklaring van de inspecteur overlegt waarin is vastgelegd dat de werknemer aan de inspecteur heeft medegedeeld dat de hem ter beschikking gestelde auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt (verklaring geen privé-gebruik), laat de inhoudingsplichtige inhouding van belasting over het in het eerste lid bedoelde voordeel achterwege. De eerste volzin is niet van toepassing ingeval de inhoudingsplichtige weet dat de in de eerste volzin bedoelde mededeling niet juist is.”.
4.4
Vaststaat dat aan belanghebbende over het onderhavige jaar geen verklaring ‘geen privé-gebruik auto’ door de belastingdienst is afgegeven, zodat de inhouding van belasting door de inhoudingsplichtige [D] B.V. over het privégebruik van de ter beschikking gestelde personenauto terecht heeft plaats gevonden.
4.5
Belanghebbende stelt dat hij de hem ter beschikking gestelde auto’s voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden heeft gebruikt. Gelet op de tekst van de Wet, rust op belanghebbende de last overtuigend aan te tonen dat hij in het onderhavige jaar met de hiervoor – onder 2.2 – bedoelde personenauto’s niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden heeft gereden. Vaststaat dat belanghebbende ter zake van deze personenauto’s geen kilometeradministratie heeft overgelegd. De Wet laat evenwel de mogelijkheid open dat belanghebbende het van hem verlangde bewijs op andere wijze levert. Belanghebbende heeft in dat verband in hoger beroep nog naar voren gebracht dat hij naast de auto van de werkgever in privé over een gelijkwaardige personenauto (Volkswagen, type Passat variant TDI) beschikte, dat (ook) zijn echtgenote daarin rijdt, dat hun (enige) zoon in 2006 nog geen 18 jaar oud was, dat hij reeds jarenlang een rittenadministratie bijhoudt voor de aan hem in verband met het verrichten van arbeid ter beschikking gestelde auto’s, dat hij in 1996 controle heeft gehad door de Belastingdienst, dat de Inspecteur bij die gelegenheid zijn rittenadministratie heeft goedgekeurd en dat hij ook over de jaren 2006 en volgende een rittenadministratie heeft bijgehouden, die – voor wat betreft de jaren 2006 en 2007 – verloren zijn gegaan bij de hiervoor – onder 2.6 – gereleveerde waterschade. De Inspecteur heeft ter zitting voor het Hof al deze verklaringen van belanghebbende uitdrukkelijk weersproken.
4.6
Met hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht, heeft hij, naar het oordeel van het Hof, niet voldaan aan de op hem rustende zware bewijslast. Belanghebbende heeft in dat verband nog gesteld dat zijn rittenregistratie over het onderhavige jaar door waterschade verloren is gegaan, en daaraan de gevolgtrekking verbonden dat hij daarom in redelijkheid niet gehouden kan worden aan de zware wettelijke bewijsregels. Zelfs al zou het Hof er veronderstellenderwijs vanuit gaan dat belanghebbende over het onderhavige jaar een rittenadministratie heeft bijgehouden, welke door waterschade verloren zou zijn gegaan, dan nog voldoet belanghebbende niet aan de op hem rustende bewijslast dat uit een rittenadministratie of anderszins blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
4.7
Voor dat geval is nog slechts in geschil welk bedrag ter zake van het privégebruik van de bedoelde auto’s in aanmerking moet worden genomen. Het Hof stelt, mede gelet op de brief van de Inspecteur van 27 juni 2012 en de schriftelijke reactie daarop van belanghebbende, de bijtelling voor het privégebruik van de volgtijdig ter beschikking gestelde personenauto’s van het merk Toyota, type Avensis, vast op € 6.211,69, waarop geen vergoeding voor privégebruik aan de werkgever in mindering komt. Belanghebbende heeft gesteld dat hij wel een vergoeding wegens privégebruik aan [D] B.V. verschuldigd was en heeft zich daarbij kennelijk gebaseerd op de door hem in dat kader overgelegde “Berijdersovereenkomst regeling auto van de zaak [D] B.V.”, d.d. 27 april 2006. Punt 4 van die overeenkomst luidt: “Voor dit contract (categorie 3) geldt – voor het privé-gebruik van de auto – geen eigen bijdrage. Uitgangspunt betreft het maximale normtarief voor uw categorie a EUR. 850,00 exclusief brandstofkosten. De maandtermijn van uw leaseauto betreft een normtarief van EUR. 806,00, exclusief brandstofkosten. Dit laatstgenoemde tarief is lager dan het tarief behorend bij uw categorie verminderd met de maximum eigen bijdrage van EUR. 43,00.”. Naar het oordeel van het Hof blijkt uit de bedoelde overeenkomst dat belanghebbende in het onderhavige jaar ter zake van het privégebruik van de auto’s geen eigen bijdrage aan zijn werkgever verschuldigd was. Belanghebbendes andersluidende betoog berust kennelijk op een onjuiste lezing van de bedoelde overeenkomst.
4.8
Gelet op het vorenoverwogene dient het belastbare inkomen uit werk en woning te worden vastgesteld op € 55.431.
4.9
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 3 september 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma)
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 4 september 2013
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.