4.1 Ingevolge artikel 13bis, eerste lid, van de Wet LB (wettekst 2008) wordt, indien ook voor privédoeleinden een auto ter beschikking is gesteld, het voordeel op jaarbasis gesteld op ten minste 25 percent van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt.
4.2 Op grond van het tweede lid van artikel 13bis van de Wet LB wordt het voordeel op nihil gesteld indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. In artikel 21c, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 is opgenomen waaraan een dergelijke rittenregistratie dient te voldoen. Niet is in geschil dat de overgelegde kilometeradministratie niet geheel aan deze voorwaarden voldoet.
4.3 Tussen partijen is voorts niet in geschil dat de auto aan[A], als werknemer van belanghebbende, ter beschikking is gesteld. Dit betekent dat het wettelijk vermoeden bestaat dat de auto ook voor privédoeleinden ter beschikking stond. Dit vermoeden houdt stand tenzij belanghebbende doet blijken dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is aangewend (zie HR 13 augustus 2010, nr. 08/03782, ECLI:NL:HR:2010: BN3831, BNB 2010/312). Met de term “doen blijken” is bedoeld dat belanghebbende overtuigend dient aan te tonen dat het privégebruik van de auto niet meer dan 500 kilometer op kalenderjaarbasis bedraagt. De zwakkere vorm van bewijs “het aannemelijk maken” of “aantonen” – waarvan de Rechtbank kennelijk is uitgegaan – is derhalve niet voldoende.
4.4 De vraag die beantwoord moet worden is, nu de kilometeradministratie niet aan de voorwaarden van artikel 21c, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 voldoet, of “anderszins” is gebleken (overtuigend is aangetoond) dat met de auto in het jaar 2008 minder dan 500 kilometer privé is gereden.
4.5 Ter voldoening aan de op haar rustende bewijslast heeft belanghebbende de door[A] bijgehouden kilometeradministratie overgelegd. Hiermee heeft belanghebbende echter niet overtuigend aangetoond dat met de auto door [A] minder dan 500 kilometer privé is gereden. Het Hof komt tot dit oordeel op grond van de volgende in 4.6 tot en met 4.8 opgenomen overwegingen.
4.6 De kilometeradministratie 2008 begint met een kilometerstand van 0 en eindigt per 31 december 2008 op een stand van 51.860, terwijl de kilometeradministratie 2009 begint met een kilometerstand van 208.000. Belanghebbendes verklaring is dat abusievelijk de feitelijke kilometerstand bij aanvang van de leaseperiode van 156.140 niet is opgenomen. Zij heeft echter – desgevraagd – geen bescheiden, bijvoorbeeld de leaseovereenkomst of facturen van de lessor, kunnen overleggen waaruit zulks blijkt. Hierdoor is niet komen vast te staan bij welke kilometerstand van de auto het gebruik door [A] is gestart. Nu ook de garage- en benzinebonnen ontbreken – met daarop een mogelijke vermelding van de op dat moment actuele kilometerstand – kan in redelijkheid geen zekerheid worden verkregen over de begin- en eindstand van de kilometerteller van de auto voor het jaar 2008. Dit maakt een sluitende controle van de kilometeradministratie vrijwel onmogelijk.
4.7[A] heeft verklaard dat hij regelmatig de feitelijke kilometerstand aflas, dit op een briefje schreef, en deze vergeleek met de bijgehouden kilometeradministratie. Alsdan acht het Hof niet begrijpelijk waarom hij dan niet ook direct de feitelijk opgenomen kilometerstanden in de kilometeradministratie heeft geregistreerd, uitgaande van een stand van 156.140 op 17 maart 2008.
4.8[A] heeft aangegeven dat er meerdere bestanden zijn waarin de kilometeradministratie is aangepast. Niet in geschil is dat er feitelijk op 9 juli 2008, 17 september 2008 en 25 april 2008 anders is gereden dan in de kilometeradministratie is vastgelegd. Daarmee is er gerede twijfel dat de in de kilometeradministratie neergelegde rittenadministratie de werkelijkheid weergeeft.
4.9 Belanghebbende heeft gesteld dat door het accepteren van de wijze waarop de rittenadministratie over de periode 2000-2004 werd gevoerd, de Inspecteur bij haar het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat ook voor de over 2008 overgelegde kilometeradministratie zou gelden dat daarmee overtuigend zou zijn aangetoond dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt.
4.10 Zelfs indien ervan dient te worden uitgegaan dat de rittenadministratie over de periode 2000-2004 aan de Inspecteur (inkomstenbelasting) is overgelegd en door hem is geaccepteerd, hetgeen door de Inspecteur wordt bestreden, dan kan desondanks geen sprake zijn van een in rechte te honoreren vertrouwen dat daardoor met het overleggen van de kilometeradministratie voor het jaar 2008 het vereiste bewijs is geleverd dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Het accepteren van het bewijs over de periode 2000-2004 brengt namelijk niet met zich dat belanghebbende in alle redelijkheid mocht menen dat daarmee ook het vereiste bewijs voor 2008 zou zijn geleverd. Daarnaast wijst het Hof op de voor het jaar 2008 specifiek vastgestelde omstandigheden, als vermeld onder 4.6 tot en met 4.8, waarvan belanghebbende gesteld noch aannemelijk heeft gemaakt, dat deze omstandigheden in de jaren 2000-2004 zich eveneens hebben voorgedaan. Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel faalt reeds hierom.
4.11 Nu het hoger beroep van de Inspecteur inzake de naheffingsaanslag doel treft, is de beschikking heffingsrente in zoverre ten onrechte vernietigd door de Rechtbank. Belanghebbende heeft in beroep en in hoger beroep geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Het is het Hof niet gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast. Daarom is het hoger beroep van de Inspecteur ook in zoverre gegrond.