ECLI:NL:GHARL:2013:6627

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 september 2013
Publicatiedatum
10 september 2013
Zaaknummer
BK 12/00255
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waarde van landbouwgronden bij verkrijging melkveebedrijf en cultuurgrondvrijstelling

In deze zaak gaat het om de waarde van landbouwgronden die zijn verkregen bij de aankoop van een melkveebedrijf, en de toepassing van de cultuurgrondvrijstelling volgens artikel 15, eerste lid, letter q, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer. De belanghebbende, een melkveehouder, heeft in hoger beroep de waarde van de landbouwgronden betwist die door de Inspecteur was vastgesteld. De Inspecteur had de waarde van de landbouwgronden vastgesteld op € 1.449.000, terwijl de belanghebbende deze waarde op € 1.648.000 had gesteld, gebaseerd op de akte van levering van het melkveebedrijf. De rechtbank had eerder de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, wat leidde tot het hoger beroep van de Inspecteur.

Tijdens de zitting op 4 juni 2013 in Leeuwarden zijn beide partijen gehoord. De Inspecteur stelde dat de waarde van de landbouwgronden op basis van vergelijkbare transacties moest worden vastgesteld, terwijl de belanghebbende aanvoerde dat de door hem en de verkoper gemaakte verdeling in de koopsom rechtsgeldig was. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn waardering van de landbouwgronden en dat hij niet had aangetoond dat de door de belanghebbende voorgestelde waarde onjuist was. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende moest worden veroordeeld.

De uitspraak benadrukt de bewijslast die op de Inspecteur rust om aan te tonen dat de door partijen gemaakte verdeling in de koopsom niet rechtsgeldig is. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur niet had voldaan aan zijn bewijslast en dat de waarde van de landbouwgronden zoals door de belanghebbende voorgesteld, gerechtvaardigd was. De proceskosten werden vastgesteld op € 944, en het griffierecht op € 466. De uitspraak werd op 10 september 2013 openbaar gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
Nummer 12/00255
uitspraakdatum: 10 september 2013
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst Randmeren / Zwolle(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 17 juli 2012, nummer AWB 11/1218,
in het geding tussen de Inspecteur en
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 13 april 2010 een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van € 11.940. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 84.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 17 juli 2012 gegrond verklaard en heeft de uitspraak van de Inspecteur alsmede de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente vernietigd. De Rechtbank heeft daarbij de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.092,50 en gelast dat de Inspecteur het griffierecht vergoedt.
1.4
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2013 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B] (makelaar) en [C], alsmede, namens de Inspecteur, [D] en [E] RA.
1.7
De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende dreef in de vorm van een eenmanszaak een melkveebedrijf in [L]. Door overheidsingrijpen is belanghebbende genoodzaakt geweest om het bedrijf op een andere locatie voort te zetten. Belanghebbende heeft bij akte van levering van 2 juni 2009, verleden voor notaris mr. [F], een melkveebedrijf gelegen aan de Warffumerweg 41 te [Z] verkregen (hierna: het melkveebedrijf) van [C] (hierna: de verkoper). De koopsom bedroeg € 2.500.000. Koper en verkoper zijn van elkaar onafhankelijke partijen en de koopsom van € 2.500.000 vertegenwoordigt de waarde in het economische verkeer van het geheel.
2.2
Volgens de akte van levering is op 25 maart 2009 een onderhandse akte van koop en verkoop opgemaakt. De overeengekomen koopsom is als volgt opgebouwd:
- woongedeelte inclusief een gedeelte van de schuur € 90.000
- de ondergrond van de woning groot 00.06.24 ha € 70.000
- de aangebouwde schuur € 50.000
- de bijschuur € 2.000
- de ligboxenstal € 140.000
- het erf groot ongeveer 1.09.76 ha € 100.000
- de ondergrond van de windmolen € 50.000
- de windmolen € 350.000
- de landbouwgronden groot 30.11.02 ha € 1.648.000
2.3
Van de koopsom van € 2.500.000 is in de aangifte overdrachtsbelasting voor een bedrag van € 1.648.000 een beroep gedaan op de cultuurgrondvrijstelling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, letter q, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet). De notaris heeft namens belanghebbende € 51.120 overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.
2.4
Tot de stukken van het geding behoort een taxatierapport van de Belastingdienst/Randmeren/kantoor Zwolle, waarin de taxateur [G] het volgende heeft vermeld:
(…)
Kadastrale omschrijving
Gemeente sectie nummer grootte
[H] A 837 6.67.33 ha
[H] A 850 18.24.84 ha
[I] K 139 3.44.78 ha
[I] K 140 2.91.07 ha
Gezamenlijk groot 31.28.02 ha
Gehanteerd waardebegrip
(…)
Waardebepaling
Bij de waardering is, tenzij anders aangegeven, rekening gehouden met alle bekende factoren die op de waarde van invloed kunnen zijn. Met eventuele bodemverontreiniging is bij de taxatie echter geen rekening gehouden.
Op onderstaande peildatum(s) is (zijn) de volgende grondslag(en) geschat op:
Peildatum Grondslag Geschatte waarde
2-6-2009 vrij te aanvaarden € 2.500.000
Waarde vaststelling na p.o
Woongedeelte 125.000
Kavel 6.24 are 35.000
--------------------------------------------------
sub totaal 160.000
--------------------------------------------------
aangebouwde schuur 50.000
bijschuren 5.000
ligboxenstal 187.500
verhardingen 48.500
bedr kavel 1.09.76 ha 100.000
windmolen 350.000
ondergrond windmolen 150.000
--------------------------------------------------
sub totaal 1.051.000
voor de wbr belast met 6% = 63.060
cultuurgrond 1.449.000
--------------------------------------------------
totaal 2.500.000
--------------------------------------------------
(…)”
2.5
De Inspecteur heeft bij brief van 5 april 2012 een overzicht gegeven van transacties in en rond [H] waarbij percelen landbouwgrond zijn overgedragen, en heeft hiervan in hoger beroep een verbeterd overzicht gegeven. In dit overzicht wordt geconcludeerd tot een gemiddelde hectareprijs van € 44.675, berekend over 42 transacties in de periode gelegen van 2 november 2006 tot en met 1 december 2011.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In hoger beroep is in geschil de waarde van de bij de verkrijging van het melkveebedrijf verkregen landbouwgronden ten behoeve van de toepassing van de cultuurgrondvrijstelling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, letter q, van de Wet.
3.2
De Inspecteur stelt dat het belaste gedeelte van de verkrijging op € 1.051.000 dient te worden vastgesteld en de waarde van de landbouwgronden op € 1.449.000 overeenkomstig de taxatie van de rijkstaxateur, en dat de cultuurgrondvrijstelling tot dit laatstgenoemde bedrag dient te worden beperkt. De Inspecteur stelt in dit kader dat een waarde van € 48.123 per hectare (€ 1.449.000 / 30.11.02 ha) gebruikelijk is.
3.3
Belanghebbende stelt dat de belaste verkrijging op € 852.000 dient te worden vastgesteld en de waarde van de landbouwgronden op € 1.648.000 overeenkomstig de tussen de verkoper en belanghebbende gemaakte verdeling vermeld in de akte van levering van 2 juni 2009. Belanghebbende stelt in dit kader dat de waarde van € 54.732 per hectare (€ 1.648.000 / 30.11.02 ha) niet ongebruikelijk is en gezien de voor de verkoper gunstige omstandigheden rondom de verkoop goed verklaarbaar. Belanghebbende heeft daarbij aangevoerd dat hij en de verkoper tegengestelde belangen hadden; belanghebbende had er belang bij om de afschrijfbare componenten zo hoog mogelijk te waarderen en verkoper had er belang bij om de niet-afschrijfbare componenten zo hoog mogelijk te waarderen.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar en bevestiging van de naheffingsaanslag.
3.6
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Belanghebbende heeft bij akte verkregen een melkveebedrijf van 31.28.02 ha groot. Dit geheel bestaat uit landbouwgronden (30.11.02 ha), de ondergrond van de woning (00.06.24 ha), de bedrijfskavel (01.09.76 ha) en de ondergrond van de windmolen (00.01.00 ha). Aan de landbouwgrond wenst de Inspecteur een waarde van € 48.123 per ha (€ 1.449.000 / 30.11.02) toe te kennen, tegenover de door belanghebbende verdedigde waarde van € 54.732 per ha (€ 1.648.000 / 30.11.02).
4.2
Gelijk de Rechtbank heeft geoordeeld rust naar het oordeel van het Hof op de Inspecteur de last om aannemelijk te maken dat een andere dan de door partijen gemaakte verdeling in de koopsom rechtsgeldig is (vgl. HR 24 januari 1990, nr. 25.884, LJN ZC4213 en HR 3 januari 1996, nr. 30.890, LJN AA1902). Voor zover de Inspecteur stelt dat aan deze bewijslastverdeling geen gevolg toekomt nu de verkopende en de kopende partij geen tegenovergesteld belang hebben, gaat de Inspecteur naar het oordeel van het Hof uit van een onjuiste rechtsopvatting.
4.3
De Inspecteur heeft voor zijn stelling dat aan de landbouwgronden een waarde van € 1.449.000 dient te worden toegekend ten eerste naar voren gebracht dat op de transactieprijs van € 2.500.000 de volgende waarden van de tot de transactie behorende elementen in mindering dient te worden gebracht:
elementen: waarde:
-de woning en de daartoe behorende ondergrond € 160.000
-de aangebouwde schuur € 50.000
-de bijschuren € 5.000
- de ligboxenstal € 187.500
-het erf (01.09.76 ha) en de bijbehorende erf-verhardingen € 148.500
-de windmolen € 350.000
-de tot de windmolen behorende ondergrond € 150.000
--------------- € 1.051.000
4.4
Tegenover belanghebbendes betwisting van de door de Inspecteur gestelde waarde van de bijschuren, ligboxenstal, de verhardingen bij het erf en de ondergrond van de windmolen, heeft de Inspecteur verwezen naar het onder 2.6 genoemde taxatierapport. In dit taxatierapport zijn deze elementen (opstallen en ondergrond) echter niet onderbouwd door bijvoorbeeld een verwijzing naar gerealiseerde transactieprijzen van vergelijkbare elementen. De Inspecteur heeft desgevraagd ter zitting van het Hof het standpunt ingenomen de waarde van de opstallen en ondergrond voldoende te hebben onderbouwd met het rapport van de taxateur. Tevens heeft de Inspecteur betoogd dat een onderbouwing door vergelijking met transactieprijzen van vergelijkbare opstallen en (niet cultuur-) gronden niet vereist is ter onderbouwing van zijn standpunt, omdat dit reeds volgt uit de onderbouwing van de waarde van de cultuurgrond.
4.5
Het Hof volgt de Inspecteur niet in zijn standpunt dat hij de cultuurgrond op juiste wijze heeft gewaardeerd.
4.6
De enkele onderbouwing van de Inspecteur, inhoudende dat hij de waarde van de opstallen en de niet-cultuurgronden heeft berekend door de waarde van de cultuurgrond te bepalen en deze waarde op de transactieprijs voor het geheel in mindering te brengen, is naar het oordeel van het Hof onvoldoende. De Inspecteur heeft weliswaar diverse transacties waarbij cultuurgronden zijn verkocht genoemd, doch belanghebbende heeft dit eveneens gedaan. Het Hof hecht er belang aan dat de gerealiseerde transactieprijzen zowel belanghebbendes standpunt als dat van de Inspecteur onderschrijven. Hierbij in aanmerking nemend de door de Inspecteur niet weersproken voor de verkoper zeer gunstige omstandigheden waaronder het bedrijf met de cultuurgronden aan belanghebbende is verkocht, maakt dat de Inspecteur, om aan zijn bewijslast in deze te voldoen, eveneens de door hem gehanteerde waardering van de opstallen en de niet-cultuurgrond onderbouwt. Door dit na laten heeft de Inspecteur, onder de gegeven omstandigheden, niet voldaan aan zijn bewijslast. Met de enkele, betwiste onderbouwing van de waarde van de cultuurgrond heeft hij de waardering van de niet-cultuurgrond en de opstallen niet aannemelijk gemaakt.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

De proceskosten van belanghebbende in hoger beroep zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 2 punten  wegingsfactor 1  € 472 = € 944 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 944,
– bepaalt dat van de Staat op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 466.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Polak, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 10 september 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(E. Polak)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 september 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.