In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin een naheffingsaanslag omzetbelasting, heffingsrente en een vergrijpboete zijn opgelegd. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005, met een bedrag van € 2.701 aan belasting, € 540 aan heffingsrente en een boete van € 675. De inspecteur van de Belastingdienst had eerder het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, maar de rechtbank heeft deze beslissing vernietigd en het bezwaar ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat de naheffingsaanslag onterecht is opgelegd, omdat deze niet binnen de termijn van reactie op het controlerapport is opgelegd en dat de naheffingsaanslag te hoog is vastgesteld. De inspecteur heeft dit standpunt gemotiveerd bestreden. Tijdens de zitting is belanghebbende verschenen, terwijl de inspecteur vertegenwoordigd was door twee gemachtigden.
Het hof heeft de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het beroep van belanghebbende ontvankelijk was. Het hof heeft ook de tijdigheid van de naheffingsaanslag beoordeeld en vastgesteld dat de inspecteur geen onrechtmatige handelingen heeft verricht door de naheffingsaanslag op te leggen. Wat betreft de hoogte van de naheffingsaanslag heeft het hof geoordeeld dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de omzet te hoog was vastgesteld. De inspecteur heeft aangetoond dat belanghebbende geen aangifte omzetbelasting heeft gedaan en dat hij facturen heeft uitgereikt zonder de bijbehorende belasting af te dragen. De opgelegde vergrijpboete van 25% is door het hof als passend en geboden beoordeeld. Het hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.