Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
ex art. 22 Rv herhaald bij brief van 2 mei 2013. De griffier heeft (de gemachtigde van) [appellant] op 16 mei 2013 telefonisch laten weten dat de r-c geen bevel ex art. 22 Rv zal geven.
2.De beoordeling in het incident
(1) degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben, en
(2) het moet gaan om bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
Is aan deze voorwaarden voldaan, dan bestaat op grond van art. 843a lid 4 Rv desalniettemin geen gehoudenheid tot overlegging van de bescheiden indien daarvoor gewichtige redenen bestaan, of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
LJN: AA4877). Het moet ook gaan om stukken die zien op een rechtsbetrekking waarbij [appellant] partij is. [geïntimeerde] heeft ten verwere aangevoerd dat hieraan niet wordt voldaan, omdat de werkorders enkel gegevens bevatten die van belang zijn voor de rechtsbetrekking tussen [geïntimeerde] en de desbetreffende klant van de garage. Het hof verwerpt dit verweer. Weliswaar zijn de werkorders de basis voor de facturering door [geïntimeerde] aan de klanten van het door haar gedreven garagebedrijf, maar niet kan worden volgehouden dat [appellant] daar part noch deel aan heeft. De werkorders zijn immers stukken die door [appellant] (als vertegenwoordiger van [geïntimeerde]) zijn opgesteld en/of ingevuld, maar worden gehouden door [geïntimeerde]. Naar het oordeel van het hof is [appellant] daarmee als partij te beschouwen in de zin van art. 843a lid 1 Rv.
dinsdag 19 november 2013voor memorie van grieven aan de zijde van [appellant].
10 september 2013.