ECLI:NL:GHARL:2013:7105

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2013
Publicatiedatum
24 september 2013
Zaaknummer
200.133.432
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hier aangeduid als [kind]. De moeder van [kind] is belast met het gezag, maar de stichting, vertegenwoordigd door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De kinderrechter had eerder al verschillende machtigingen verleend, maar de stichting was van mening dat de moeder niet in staat was om de zorg voor [kind] adequaat te bieden, gezien haar persoonlijke problemen en het verleden van drugsgebruik.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 september 2013 zijn zowel de moeder als vertegenwoordigers van de stichting en de Raad voor de Kinderbescherming verschenen. De moeder betwistte de stellingen van de stichting en stelde dat zij in staat was om voor [kind] te zorgen. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De moeder heeft in de periode van november 2012 tot juni 2013 geen contact gehad met [kind], en de bezoeken die sindsdien hebben plaatsgevonden waren zeer beperkt en begeleid.

Het hof heeft de eerdere beschikking van de kinderrechter vernietigd en de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] verlengd. Het hof oordeelde dat de continuïteit en veiligheid in de verzorging van [kind] niet gewaarborgd zouden zijn zonder deze verlenging. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de machtiging onmiddellijk van kracht is, ondanks eventuele rechtsmiddelen die de moeder zou kunnen aanwenden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.133.432
(zaaknummer rechtbank C/08/135397)
beschikking van de familiekamer van 24 september 2013
inzake
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclasseringnamens de Stichting Bureau Jeugdzorg,
gevestigd te Diemen,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de stichting,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J. van de Beek te Enschede.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 21 augustus 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 9 september 2013;
- het verweerschrift, ingekomen op 19 september 2013.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 september 2013 plaatsgevonden. Namens de stichting zijn verschenen S. Kooiman en mr. C. Vrij. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld van J. van der Horst. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is J.J. de Vries verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De moeder is moeder van [kind], geboren op [geboortedatum] 2011. Zij is belast met het gezag over [kind].
3.2
Bij beschikking van 5 november 2011 heeft de kinderrechter in de rechtbank Almelo, op verzoek van de raad, [kind] voorlopig, tot 19 november 2011, onder toezicht gesteld van de stichting en een spoedmachtiging verleend tot plaatsing van het kind in het ziekenhuis Medisch Spectrum Twente en/of in een voorziening voor (crisis)pleegzorg tot 19 november 2011. Bij beschikkingen van 14 november 2011 heeft de kinderrechter [kind] onder toezicht gesteld van de stichting tot 5 november 2012 - welke termijn laatstelijk bij beschikking van 30 oktober 2012 is verlengd tot 5 november 2013 - en de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 5 februari 2012.
3.3
Bij beschikking van 2 juli 2012 heeft de kinderrechter (wederom) machtiging verleend tot spoedplaatsing van [kind] in een voorziening voor pleegzorg tot 16 juli 2012, welke termijn bij beschikking van 10 juli 2012 is verlengd tot 5 november 2012.
3.4
Bij beschikking van 26 februari 2013 heeft de kinderrechter de stichting gemachtigd [kind] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de termijn van vier maanden en elke verdere beslissing aangehouden. Bij beschikking van 18 juni 2013 heeft de kinderrechter deze machtiging verlengd voor de duur van vier maanden met ingang van 26 juni 2013 en elke verdere beslissing aangehouden.
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de machtiging verlengd met ingang van 26 augustus 2013 voor de duur van een maand, tot 26 september 2013.
3.6
[kind] is 5 november 2011 geplaatst in een pleeggezin van Jarabee. Met ingang van 6 februari 2012 zijn [kind] en de moeder voor de duur van vier maanden in behandeling geweest bij GGZ Drenthe De Stee, gezinshereniging, waarbij zij in de weekenden woonden in een woning van de Regionale Instelling voor begeleiding bij Wonen, Werken en Welzijn (verder: RIWB), 24-uurs begeleiding, te [plaats]. Op 5 juli 2012 is [kind] geplaatst in een (crisis)pleeggezin van Yorneo, Drenthe, waarbij [kind] in de weekenden verbleef bij de moeder in een woning van de RIWB. Op 25 maart 2013 is [kind] geplaatst in een perspectiefzoekend pleeggezin van Jarabee. Op 6 september 2013 is hij geplaatst in een (crisis)pleeggezin, in afwachting van plaatsing in een (therapeutisch) perspectiefbiedend pleeggezin.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 1:261 lid 1 BW kan de kinderrechter de stichting op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:262 lid 1 BW kan de kinderrechter op verzoek van de stichting of de raad de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
4.2
De stichting kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen. Zij voert aan dat de moeder [kind] niet kan bieden wat hij nodig heeft, met verwijzing naar het rapport van de GGZ Drenthe van 2 juli 2012 en het rapport van de raad van 13 maart 2013, uitgebracht op 11 juli 2013. Volgens de stichting is plaatsing bij de moeder absoluut niet in het belang van [kind]. De moeder betwist de stellingen van de stichting. Zij is van mening dat zij in staat is [kind] te verzorgen en op te voeden, nu zij haar zaken op orde heeft, heeft laten zien dat zij leerbaar is en bereid is samen te werken met de gezinsvoogd en andere hulpverlenende organisaties.
4.3
Volgens de stichting en blijkens de thans voorhanden zijnde rapportage is [kind] als premature baby met een ontwikkelingsachterstand geboren. [kind] heeft te kampen met een forse externaliserende gedrags- en hechtingsproblematiek en vertoont kenmerken van het FAS-syndroom, waarnaar nog nader onderzoek dient plaats te vinden. Hij heeft veel aandacht, vertrouwen, grenzen en structuur van omgeving nodig en dient daarom te worden geplaatst in een therapeutisch pleeggezin dat intensief beschikbaar is voor zijn behoeften, zo mogelijk zonder andere kinderen in dat pleeggezin.
De moeder herkent de ontwikkelingsproblematiek van [kind] onvoldoende; langdurig en op meerdere plaatsen is na de geboorte van [kind] door diverse disciplines en hulpverleners getracht de moeder tot andere inzichten te bewegen, maar zonder het gewenste resultaat. Zij kan de specifieke aanpak die [kind] nodig heeft niet bieden, gelet op haar persoonlijke problemen, beneden gemiddeld verstandelijk niveau en drugsgebruik (in het verleden) om haar stemmingen te reguleren.
4.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof - anders dan de kinderrechter - van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Bij beschikking van 18 juni 2013 heeft de kinderrechter geoordeeld dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig waren en de machtiging verlengd voor de duur van twee maanden in afwachting van het advies van de raad. Dat de omstandigheden inmiddels zodanig zijn gewijzigd dat het verantwoord is [kind] bij de moeder te plaatsen, is niet gebleken. Integendeel, naar aanleiding van de resultaten van zijn onderzoek heeft de raad geconcludeerd dat een verdere uithuisplaatsing van [kind] geïndiceerd is en daarmee een weg terug naar huis bij de moeder niet meer aan de orde is. Ook bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vertegenwoordiger van de raad in die zin geadviseerd en daaraan toegevoegd dat plaatsing van [kind] bij de moeder op dit moment onaanvaardbare risico’s met zich brengt.
4.5
Met de kinderrechter en de raad is het hof van oordeel dat (meer) wisselingen in de verblijfplaats van [kind] onwenselijk zijn en dat hij, gezien zijn ontwikkelingsproblematiek, dringend toe is aan zekerheid over zijn verdere perspectief, maar in de gegeven omstandigheden kan, gelet op zowel de problematiek van [kind] als van de moeder, van (terug)plaatsing op zo een korte termijn bij de moeder geen sprake zijn. Weliswaar is de moeder van goede wil en is aannemelijk dat zij haar leven op dit moment redelijk op orde heeft (zij beschikt inmiddels over zelfstandige woonruimte), maar dat is onvoldoende om anders te oordelen. Daarbij acht het hof van belang dat de moeder in de periode van november 2012 tot juni 2013 geen enkel contact heeft gehad met [kind], die net twee jaar oud is, en vanaf juni 2013 tot op heden niet meer dan een uur per vier weken, vier maal in totaal, welke bezoeken begeleid waren.
4.6
Het hof is van oordeel dat bij het uitblijven van de verzochte verlenging de continuïteit van en veiligheid in de dagelijkse verzorging en opvoeding van [kind] niet zijn gewaarborgd en beoordeelt (de verlenging van) de uithuisplaatsing dan ook noodzakelijk.
4.7
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking dient te vernietigen en opnieuw dient te beschikken aldus dat het hof alsnog de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing zal verlenen.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 21 augustus 2013 en opnieuw beschikkende:
verlengt de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van heden voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 5 november 2013;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, E.H. Schulten en J.W.P. Verheugt, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, en is op 24 september 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.