In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van gewezen bestuurders van [Q] B.V. voor naheffingsaanslagen in de loonheffingen en omzetbelasting. De ontvanger van de Belastingdienst had de belanghebbenden aansprakelijk gesteld voor niet-betaalde belastingaanslagen van de BV, die op 5 oktober 2010 failliet was verklaard. De belanghebbenden, die sinds 14 januari 2005 bestuurders waren van de BV, maakten bezwaar tegen de aansprakelijkstellingen en stelden dat er geen sprake was van onbehoorlijk bestuur.
De rechtbank Oost-Nederland had de beroepen van de belanghebbenden ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep gingen. Het Hof oordeelde dat de belanghebbenden ten onrechte aansprakelijk waren gesteld. Het Hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor onbehoorlijk bestuur en dat de BV op het moment van de aansprakelijkstelling niet in betalingsonmacht verkeerde. De meldingsplicht van betalingsonmacht was vervallen na het faillissement van de BV, en de belanghebbenden hadden niet verzuimd hun verplichtingen na te komen.
Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de aansprakelijkstellingen, en veroordeelde de ontvanger in de proceskosten van de belanghebbenden. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder bestuurders aansprakelijk kunnen worden gesteld voor belastingverplichtingen van een failliete vennootschap, en de noodzaak van voldoende bewijs voor onbehoorlijk bestuur.