ECLI:NL:GHARL:2013:7546

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 oktober 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
200.118.481-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande nota's door advocatenkantoor

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van een advocatenkantoor tegen een veehouder. De veehouder, [appellant], had openstaande declaraties van het advocatenkantoor, [advocatenkantoor], niet voldaan. De vordering van het advocatenkantoor betrof een bedrag van € 8.873,98, dat was ontstaan uit werkzaamheden die de advocaat, mr. W.J. Th. Bustin, had verricht in een geschil met de Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). De veehouder had een klacht ingediend tegen de advocaat en stelde dat de werkzaamheden niet onder de Wet tarieven in burgerlijke zaken (WTBZ) vielen, omdat deze niet betrekking hadden op civiele zaken. Het hof oordeelde dat de WTBZ niet van toepassing was, aangezien de werkzaamheden van de advocaat verband hielden met bestuursrechtelijke kwesties. Het verweer van de veehouder dat het advocatenkantoor tekortgeschoten was in zijn dienstverlening, werd verworpen, omdat er geen ontbinding van de overeenkomst was gevorderd en geen beroep op opschorting of verrekening was gedaan. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter voor wat betreft de hoogte van het toegewezen bedrag en de verschuldigdheid van contractuele rente, maar bekrachtigde het vonnis voor het overige. De veehouder werd veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag en de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.118.481/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 398671 CV EXPL 12-5009)
arrest van de eerste kamer van 8 oktober 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J.A.F. Boor, kantoorhoudend te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[advocatenkantoor],
advocaat: mr. J. Faas, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen d.d. 13 juni 2012 en van de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Leeuwarden d.d. 21 augustus 2012 (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 19 november 2012, gerectificeerd bij exploot
van 7 december 2013
- de memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord, met producties.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] luidt:
"te vernietigen het vonnis d.d. 21 augustus 2012, door de Rechtbank te Leeuwarden, sector Kanton, locatie Leeuwarden, tussen partijen gewezen, en opnieuw rechtdoende geïntimeerde, destijds eiseres in prima, in al haar vorderingen niet ontvankelijk te verklaren c.q. de civiele rechter(s) te Leeuwarden onbevoegd te verklaren van deze vorderingen van geïntimeerde kennis te nemen en deze te beoordelen en de door geïntimeerde, oorspronkelijk eiseres in prima, ingestelde vordering(en) alsnog in haar geheel af te wijzen, alles met veroordeling van geïntimeerde, oorspronkelijk eiseres in prima, in de kosten van beide instanties.”

3.De beoordeling van het geschilProducties

3.1
[advocatenkantoor] heeft bij haar memorie van antwoord twee producties in het geding gebracht. [appellant] heeft nog geen gelegenheid gehad op deze producties te reageren. Het hof zal hem deze gelegenheid ook niet bieden, maar de producties buiten beschouwing laten. Uit wat hierna volgt, blijkt dat [advocatenkantoor] niet wordt benadeeld door deze beslissing.
Vaststaande feiten
3.4
Gelet op hetgeen enerzijds is gesteld en anderzijds niet (voldoende) is weersproken, staan de volgende feiten vast.
3.4.1
[appellant] is veehouder.
3.4.2
Mr. W. J. Th. Bustin (hierna mr. Bustin), een aan [advocatenkantoor] verbonden advocaat, heeft (in elk geval) in de jaren 2006 tot en met 2009 werkzaamheden voor [appellant] verricht.
3.4.3
Op 16 april 2009 is de gehele veestapel van [appellant] in bewaring genomen en afgevoerd door de Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV). De maatregel is genomen op basis van onder meer de artikelen 36, 37 en 106 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwwd), welke wet LNV de bevoegdheid geeft om in het kader van de toepassing van bestuursdwang dieren in bewaring te nemen en af te voeren. Op 21 april 2009 is het proces-verbaal van de inbewaringneming en het afvoeren aan [appellant] uitgereikt.
3.4.4
[appellant] is op 16 april 2009 aangehouden en in voorlopige hechtenis genomen. Hij is gedetineerd geweest tot 20 mei 2009.
3.4.5
Mr. Bustin heeft namens [appellant] bezwaar gemaakt tegen de onder 3.2.3 bedoelde maatregel en heeft op 5 juni 2009 om teruggave van de dieren verzocht.
3.4.6
Op 22 mei 2009 zijn 18 dieren vernietigd, op 6 juni 2009 zijn 112 dieren verkocht door LNV.
3.4.7
LNV heeft het door mr. Bustin ingediende bezwaar bij beslissing van 1 oktober 2009 ongegrond verklaard.
3.4.8
[advocatenkantoor] heeft [appellant] in de periode augustus 2009 tot en met januari 2010 drie declaraties met een totaalbedrag van € 10.873,98 gezonden. [appellant] heeft in mindering op deze declaraties een bedrag van € 2.000,- betaald, zodat € 8.873,98 onbetaald is gebleven. [appellant] heeft dit bedrag, ondanks diverse verzoeken en sommaties, onbetaald gelaten.
3.4.9
[appellant] heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland een klacht ingediend tegen mr. Bustin. [appellant] beklaagt zich over de wijze waarop mr. Bustin hem heeft bijgestaan in het geschil met LNV. Daarnaast heeft [appellant] om begroting gevraagd van de drie (gedeeltelijk) onbetaald gebleven declaraties en van een negental eerdere, door hem betaalde, declaraties.
3.4.10
Ter verzekering van haar vordering op [appellant] heeft [advocatenkantoor] ten laste van [appellant] diverse conservatoire beslagen doen leggen.
Procedure in eerste aanleg
3.5
[advocatenkantoor] heeft [appellant] gedagvaard voor de kantonrechter te Groningen en betaling gevorderd van een bedrag van € 8.873,96, vermeerderd met contractuele rente (€ 2.385,16 tot en met 19 oktober 2011), (buitengerechtelijke) kosten en beslagkosten. Nadat [appellant] een beroep had gedaan op de (relatieve) onbevoegdheid van de kantonrechter te Groningen, heeft die kantonrechter zich in een vonnis van 13 juni 2012 onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de kantonrechter te Leeuwarden.
3.6
[advocatenkantoor] heeft [appellant] opgeroepen te verschijnen voor deze kantonrechter. [appellant] heeft zich wel gesteld, maar heeft niet voor antwoord geconcludeerd, waarna de kantonrechter de vorderingen van [advocatenkantoor] bij vonnis van 21 augustus 2012 heeft toegewezen.
Bespreking van de grieven
3.9
Met
grief Ibetoogt [appellant] dat [advocatenkantoor] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vorderingen, althans dat de civiele rechter niet bevoegd is van de vordering van
kennis te nemen. Volgens hem dient eerst een begrotingsprocedure te worden gevoerd, nu tussen partijen sprake is van een geschil over de hoogte van de declaraties.
3.1
Kennelijk beroept [appellant] zich op de artikelen 32 e.v. van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (hierna: WTBZ). [appellant] ziet er aan voorbij dat deze wet van toepassing is wanneer de declaratie van de advocaat ziet op werkzaamheden in civiele zaken. Mr. Bustin heeft met de in het geding zijnde declaraties echter geen civielrechtelijke werkzaamheden, maar werkzaamheden op het gebied van het bestuursrecht in rekening gebracht, te weten die werkzaamheden die verband hielden met het in bewaring nemen, afvoeren en verkopen van het vee van [appellant]. De declaraties vallen dan ook niet onder het bereik van de WTBZ. De grief faalt reeds om deze reden.
3.11
Bij
grief IIvoert [appellant] aan dat de vordering van [advocatenkantoor] moet worden afgewezen omdat [advocatenkantoor] “ernstige wanprestatie” heeft gepleegd. Mr. Bustin is volgens [appellant] op diverse punten tekortgeschoten bij de uitvoering van de voor [appellant] verrichte werkzaamheden in het geschil met LNV. [appellant] heeft daardoor forse schade geleden, die hij in een afzonderlijke procedure wil vorderen.
3.12
Ook als deze stelling van [appellant] juist zou zijn, leidt het enkele feit dat een partij toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit een overeenkomst er, anders dan [appellant] lijkt te veronderstellen, nog niet toe dat de wederpartij bevrijd is van haar verplichtingen uit de overeenkomst of niet gehouden is (nog niet) aan haar verplichtingen te voldoen. Dat is anders indien de wederpartij de overeenkomst ontbindt of ontbinding van de overeenkomst vordert, dan wel terecht een beroep op opschorting doet.
3.13
Het hof stelt vast dat [appellant] niet heeft gesteld dat hij de overeenkomst tussen partijen buitengerechtelijk heeft ontbonden. [appellant] heeft ook geen ontbinding gevorderd. Het verweer van [appellant] strekt er ook niet toe de nakoming van zijn betalingsverplichting op te schorten totdat [advocatenkantoor] een nadere prestatie heeft verricht of totdat de overeenkomst is ontbonden en (of) schadevergoeding aan hem is toegekend. [appellant] heeft zich evenmin op verrekening beroepen met de door hem gestelde schadevergoedingsvordering op [advocatenkantoor]. Het verweer van [appellant], dat [advocatenkantoor] ernstige wanprestatie heeft gepleegd en dat hij daardoor schade heeft geleden, staat - wat daar verder ook van zij - dan ook niet in de weg aan toewijzing van de vordering van [advocatenkantoor], strekkende tot nakoming door [appellant] van diens verplichtingen uit de overeenkomst.
De grief faalt.
3.14
Met
grief IIIkomt [appellant] op tegen de beslissing van de kantonrechter ook de gevorderde contactuele rente en buitengerechtelijke kosten toe te wijzen. Volgens [appellant] zijn partijen de toepasselijkheid van algemene voorwaarden niet overeengekomen en heeft [advocatenkantoor] geen buitengerechtelijke kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. [appellant] heeft er op gewezen dat [advocatenkantoor] hem ook ten onrechte een declaratie heeft gestuurd voor een gesprek over de verschuldigdheid van declaraties.
3.15
Ten aanzien van de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden wijst [advocatenkantoor] er op dat mr. Bustin vanaf 2006 de belangen van [appellant] heeft behartigd. Volgens [advocatenkantoor] was het [appellant] van meet af aan duidelijk dat op de dienstverlening van [advocatenkantoor] algemene voorwaarden van toepassing zijn en kende [appellant] deze algemene voorwaarden ook. Met dit betoog heeft [advocatenkantoor] haar stelling dat op de overeenkomst tussen partijen de algemene voorwaarden van toepassing zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende geconcretiseerd. Het enkele feit dat partijen geruime tijd zaken met elkaar doen, betekent niet dat op hun contractuele relatie algemene voorwaarden van toepassing zijn. [advocatenkantoor] heeft niet gesteld dat, op welke wijze en wanneer, zij dit aan [appellant] duidelijk heeft gemaakt. [advocatenkantoor] heeft haar stelling dat haar algemene voorwaarden van toepassing zijn dan ook onvoldoende onderbouwd.
3.16
Nu de algemene voorwaarden van [advocatenkantoor] niet van toepassing zijn, ontbreekt een toereikende grondslag voor vergoeding van de contractuele rente (van 1% per maand). Uit het petitum van de inleidende dagvaarding volgt niet dat [advocatenkantoor] bedoeld heeft subsidiair wettelijke (handels)rente te vorderen. Dat kan ook niet worden afgeleid uit het lichaam van de inleidende dagvaarding en evenmin uit de andere processtukken van [advocatenkantoor] in de procedure in eerste aanleg en in appel. [advocatenkantoor] heeft zich geconcentreerd op de contractuele rente. Uit het verweer van [appellant] volgt dat ook [appellant] de vordering tot vergoeding van de rente heeft opgevat als een vordering tot vergoeding van (slechts) de contractuele rente; Onder deze omstandigheden kan in de vordering van [advocatenkantoor] niet een subsidiaire vordering tot vergoeding van de wettelijke (handels)rente worden gelezen. Het hof kan dan ook geen wettelijke (handels)rente toewijzen.
3.17
[advocatenkantoor] heeft in het licht van de stellingen van [appellant] onvoldoende onderbouwd dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht, die niet vallen binnen het bereik van een proceskostenveroordeling. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke werkzaamheden is dan ook niet toewijsbaar. De factuur betreffende een gesprek over de openstaande facturen, waarop [appellant] doelt, is geen onderwerp van het geschil tussen partijen, zodat de opmerkingen van [appellant] daarover onbesproken kunnen blijven.
3.18
De slotsom is dat de grief slaagt.
3.19
Het hof zal het vonnis van de kantonrechter gedeeltelijk (voor wat betreft de in het toegewezen bedrag begrepen contractuele rente, de contractuele rente vanaf 20 oktober 2011 en de buitengerechtelijke kosten) vernietigen. [appellant] zal als de ook in hoger beroep grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten van het geding in geding in hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 1 punt, tarief II).
4.
De beslissing
5. Het gerechtshof:
6. vernietigt het vonnis van de kantonrechter van 21 augustus 2012 voor wat betreft de hoogte van het toegewezen bedrag en de verschuldigdheid van contractuele rente en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] om aan [advocatenkantoor] te betalen een bedrag van € 8.873,98 aan hoofdsom en van € 1.176,82 aan beslagkosten;
7. bekrachtigt het vonnis voor het overige;
8. veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten op
€ 1.815,- aan verschotten en op € 894,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
9. verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
10. wijst het meer of anders gevorderde af.
11.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. M.E.L. Fikkers en mr. L. Groefsema en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag8 oktober 2013.