ECLI:NL:GHARL:2013:7752

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
200.059.074-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geloofwaardigheid van schuldbekentenis op notitieblokpapiertje in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2013, gaat het om een hoger beroep in een civiele procedure. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.J.F. Dullemond, heeft in eerste aanleg een schuldbekentenis gepresenteerd die op een notitieblokpapiertje was geschreven. De appellant stelt dat hij twee contante betalingen heeft gedaan aan de geïntimeerde, die door de geïntimeerde, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Douma, worden betwist. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen waarin de appellant werd opgedragen bewijs te leveren van deze betalingen. Tijdens het getuigenverhoor heeft de appellant verklaard dat hij in totaal € 20.000,- aan de geïntimeerde heeft betaald, waarvan € 9.500,- en € 10.500,- voor de aanschaf van een APK-straat. De appellant heeft deze betalingen gedaan in het kader van een samenwerking met de geïntimeerde, die een garagebedrijf exploiteerde. Het hof heeft de verklaringen van de appellant en de getuigen beoordeeld en geconcludeerd dat de schuldbekentenis voldoende geloofwaardig is, ondanks de betwisting door de geïntimeerde. Het hof oordeelt dat de appellant in zijn bewijs is geslaagd en dat de geïntimeerde de bedragen aan de appellant moet terugbetalen. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en wijst de vordering van de appellant toe, inclusief wettelijke rente vanaf 12 juni 2008. De kosten van het geding worden ook aan de geïntimeerde opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.059.074/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 146533/HA ZA 08-735)
arrest van de tweede kamer van 15 oktober 2013
in de zaak van
[appellant],
thans wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. H.J.F. Dullemond, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. E. Douma, kantoorhoudend te Almere.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 24 juli 2012 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Ingevolge het vermelde tussenarrest heeft op 22 oktober 2012 en op 21 januari 2013 een getuigenverhoor plaatsgevonden. De hiervan opgemaakte processen-verbaal bevinden zich in afschrift bij de stukken.
1.2
Daarna heeft [appellant] een memorie na enquête genomen en [geïntimeerde] een antwoordmemorie na enquête.
1.3
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft
het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij voormeld tussenarrest heeft het hof aan [appellant] opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat hij tweemaal een contante betaling aan [geïntimeerde] heeft gedaan van respectievelijk € 9.500,- en € 10.500,- à € 10.600,-.
2.2
[appellant] heeft zichzelf voor de eerste maal - als partijgetuige - doen horen en wederom de heer [zwager van appellant] als getuige. In contra-enquête heeft [geïntimeerde] heeft zichzelf wederom doen horen als getuige.
2.3
[appellant] heeft het volgende verklaard:
"Deze kwestie speelt ongeveer zes jaar geleden, op dat moment werkte ik als automonteur bij [de Saab-dealer], een Saab-dealer. Daar heb ik vijf en een half jaar gewerkt als leerling-automonteur. De heer [geïntimeerde] en ik zijn landgenoten, wij komen beiden uit [land]. [geïntimeerde] had vernomen dat ik bij [de Saab-dealer] werkte en hij probeerde mij te overtuigen om bij hem in de zaak te komen werken. Hij had een bedrijf genaamd [geïntimeerde] automakerij. Hij was er zeker van dat de zaak beter zou gaan draaien als ik bij hem kwam werken omdat ik diploma’s en ervaring had. Ik aarzelde want ik en mijn familie hebben geen enkele ervaring met ondernemen. Ik had zelfs geen idee wat een boekhouder doet. [geïntimeerde] bleef toch aandringen en uiteindelijk ben ik op zijn voorstel in gegaan. Om een goede deal met [geïntimeerde] te kunnen sluiten heb ik mijn oudere broer, [broer van appellant] uit Duitsland meegenomen naar de afspraak met [geïntimeerde]. [geïntimeerde] vertelde dat de dagwaarde van zijn onderneming € 25.000,- bedroeg. Dat was het bedrag dat een Irakese man hem voor de garage had geboden. [geïntimeerde] zei tegen mij als jij € 25.000,- bijlegt, dan kunnen we samen mooi verder gaan, maar ik had dat geld niet. Ik zou hooguit de helft € 12.500,- kunnen bijleggen, zo vertelde ik hem. [geïntimeerde] ging daarmee akkoord en de week daarna stond ik bij hem in de garage. In die week zijn we samen naar de Kamer van Koophandel geweest en ben ik ook ingeschreven. We hebben toen de naam gewijzigd van [geïntimeerde] automakerij in AA Autoservice. Ongeveer twee weken later zei [geïntimeerde] tegen mij ik ga naar mijn familie in [land], ik heb mijn ouders lang niet gezien. Jij kunt de zaak nu wel runnen. [geïntimeerde] liet alles aan mij over, de garage, de klanten, het klantenbestand, de simkaart met alle gegevens daarop. Op die manier schonk hij mij veel vertrouwen. De avond voordat [geïntimeerde] naar [land] zou vertrekken, ben ik hem op gaan zoeken, en heb hem toen het grootste deel van het bedrag gegeven, met het idee dat het voor hem misschien wel handig zou zijn om over geld te beschikken als hij naar [land] ging. In de loop van de tijd heb ik thuis met moeite € 10.000,- gespaard. Dat ging elke keer met kleine bedragen, € 5,-, € 10,- en een enkele keer € 50,-. Het spaargeld lag gewoon bij mij thuis. Omdat ik geen € 12.500,- had zoals afgesproken, heb ik € 9.500,- meegenomen. Ik hield dan zelf nog een klein bedrag over voor noodgevallen. Mijn vriendin, [vriendin van appellant] en mijn neef en zwager [zwager van appellant] hebben gezien dat ik het geld telde en in een enveloppe heb gestopt. Vervolgens zijn we met z’n drieën bij [geïntimeerde] op bezoek gegaan. Dat was rond een uur of 20.00 a 21.00. Bij [geïntimeerde] thuis is het gebruik dat mannen en vrouwen in gescheiden ruimtes zitten. In de woonkamer zaten twee mannen, één uit Amsterdam, die ik niet kende en één uit Wapenveld, die ik wel kende. Na enige tijd zijn wij weer weg gegaan. [geïntimeerde], [zwager van appellant] en ik zijn naar buiten gegaan om wat te roken en om afscheid van [geïntimeerde] te nemen. Mijn vrouw zat nog steeds binnen. Bij het afscheid buiten heb ik de enveloppe met geld aan [geïntimeerde] gegeven. [geïntimeerde] heeft de enveloppe aangenomen zonder te kijken wat er in zat. Ik heb niet om een betalingsbewijs gevraagd. Het was een kwestie van goed vertrouwen. Immers, hij vertrouwde mij ook door de hele garage aan mij over te laten. Bij het overhandigen van de enveloppe heb ik tegen [geïntimeerde] gezegd: die € 3000,- die krijg je op een latere datum.
(…)
Met betrekking tot de betaling van een bedrag van € 10.500,- verklaar ik het volgende: Toen ik nog bij [de Saab-dealer] werkte, was ik bezig om mijn APK-diploma te halen. Dat is heel moeilijk, ik heb uiteindelijk vier keer examen moeten doen. In november heb ik mijn APK-diploma gehaald. [geïntimeerde] zei toen tegen mij: dan gaan wij een APK-straat beginnen. Want met een APK-straat zouden wij veel meer klanten binnen kunnen halen. Een APK-straat kost ongeveer € 21.000,-. Zelf had ik op dat moment geen geld meer. [geïntimeerde] gaf aan dat hij dan wel zou betalen, en dan zou ik hem later de helft kunnen terugbetalen. Ondertussen zei [zwager van appellant] tegen mij: ik leen je wel € 10.000,-. Vervolgens heb ik tegen [geïntimeerde] gezegd dat ik akkoord ging met de aanschaf van een APK-straat. Die is ook gekocht en [geïntimeerde] heeft de leverancier contant € 21.000,- betaald. Daarna heb ik [zwager van appellant] gevraagd om het geld te brengen, hij kwam ’s avonds met € 10.000,-. Samen met [zwager van appellant] en mijn vriendin heb ik het geld geteld en er zelf nog € 650,- bij gedaan. Ik heb het geld in de enveloppe gestopt. De volgende dag ben ik samen met [zwager van appellant] naar de garage gegaan. [zwager van appellant] ging mee uit belangstelling voor de garage en de APK-straat. Hij was erbij toen ik de enveloppe met geld op het kantoor van [geïntimeerde] overhandigde. [geïntimeerde] heeft het geld geteld. Ook hier is niets van op papier gezet.
(…)
U toont mij productie drie bij de dagvaarding in eerste aanleg. Dat stuk herken ik. Het is een klein bewijs voor mij. Het ging slecht tussen [geïntimeerde] en mij. We verdienden wel goed, maar de werksfeer was slecht. We hadden bijna elke dag ruzie. Het ging gewoon niet, ik ging bijna dagelijks met pijn in het lijf naar huis. Ik heb op een gegeven moment [zwager van appellant] gebeld en ’s avonds met hem gepraat. Ik heb toen besloten ermee te stoppen. De volgende dag ben ik naar de garage gegaan en heb tegen [geïntimeerde] gezegd: ik stop ermee. Op het laatste moment heb ik er een rekenmachine bij gepakt en heb de bedragen die [geïntimeerde] aan mij zou moeten terugbetalen, op het papiertje gezet wat u mij net heeft laten zien. Ik dacht ik moet toch iets op papier zetten. Tegen [geïntimeerde] heb ik gezegd: ik verwacht dat jij mij dit gaat terugbetalen. [geïntimeerde] ging daarmee akkoord en heeft dit stuk ondertekend. Hij heeft er aan toegevoegd: de woorden ‘nog niet beslist’ dat heeft betrekking op het volgende: of ik zou de APK-straat meekrijgen, of ik zou mijn geld terug krijgen. [geïntimeerde] had meer tijd nodig om daarover na te denken, hij zou mij twee weken later uitsluitsel gegeven. Daarom heeft hij ‘nog niet beslist’ op het papiertje gezet. Ik ben daarna weggegaan. Twee weken later vroeg [geïntimeerde] mij mee te gaan naar de kamer van Koophandel om mij te laten uitschrijven. Ik heb dat geweigerd want [geïntimeerde] had nog steeds niet beslist of ik de APK-straat zou meekrijgen of het bedrag in contanten. [geïntimeerde] is toen naar de Kamer van Koophandel gegaan, en heeft mij op eigen houtje, zonder mijn toestemming uit laten schrijven. Hij heeft de uitschrijving in laten gaan op 29 april 2008, dat is dezelfde datum waarop hij ook het stuk dat als productie drie is overgelegd heeft ondertekend.
(…)"
2.4
De verklaring van [appellant] is consistent en in lijn met zijn stellingen. De verklaring van [appellant] kan op grond van artikel 164 lid 2 Rv slechts aan het bewijs meewerken als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken (HR 31 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:1688).
2.5
Het hof is van oordeel dat het stuk met de in rechtsoverweging 1.3 van het tussenarrest weergegeven tekst dit aanvullende bewijs levert.
2.6
Vaststaat dat [appellant] op dit stuk
"€ 1.0650 + 1250 € + 1.0000 Nog te betalen. aan [appellant]"heeft geschreven en dat de handtekening op dit stuk van [geïntimeerde] is. [geïntimeerde] heeft gesteld dat sprake is van een vervalste schuldbekentenis. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [geïntimeerde] de bewijslast van deze valsheid. De verklaring van [geïntimeerde] dat hij in die tijd de gewoonte had overal zijn handtekening op te zetten alsmede dat hij nogal een aparte handtekening heeft, zodat mensen hem vragen die nog eens te zetten, en dat [appellant] een leeg briefje met een handtekening heeft gevonden en de tekst boven een handtekening van hem heeft geschreven, acht het hof niet voldoende aannemelijk. Op het papier is slechts één handtekening geplaatst en die handtekening is geplaatst op de voor de handtekening geëigende plek, namelijk onderaan het papier. Dat
"zo'n hoog bedrag op zo'n klein stuk papier is gezet" doet daar niet aan af. [geïntimeerde] heeft geen specifiek bewijsaanbod gedaan van de door hem gestelde valsheid. Het hof gaat daarom uit van de echtheid van dit stuk.
2.7
Tussen partijen is niet in geschil dat met de bedragen € 1.0650 en € 1.0000 worden bedoeld de bedragen € 10.650,- en € 10.000,-. Het hof constateert dat het daarin genoemde bedrag van € 1.250,-, dat volgens de stellingen van [appellant] is gebruikt voor de brug, niet als zodanig terugkomt in de twee door hem te bewijzen contante betalingen van € 9.500,- en € 10.500,- à € 10.600,-.
2.8
[appellant] heeft verklaard dat hij een bedrag van € 9.500,- aan [geïntimeerde] heeft gegeven, dat hij heeft "bijgelegd" in het kader van de samenwerking. [appellant] heeft verklaard dat hij daarnaast voor de aanschaf van de APK-straat de helft van de aankoopsom aan [geïntimeerde] heeft betaald. Daarvoor heeft hij een bedrag van € 10.000,- geleend van [zwager van appellant], waaraan hij zelf een bedrag van € 650,- heeft toegevoegd. [appellant] heeft verklaard dat hij de bedragen die [geïntimeerde] na het eindigen van de samenwerking aan hem moest terugbetalen op het papier heeft gezet.
2.9
Het hof overweegt dat de in het stuk genoemde bedragen voldoende overeenkomen met de betalingen waarover [appellant] heeft verklaard. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [appellant] steeds heeft gesteld dat het in de akte genoemde bedrag van € 10.000,- de inleg van € 9.500,- omvat.
2.1
De tekst van het stuk sluit aan bij de verklaring van [appellant] dat [geïntimeerde] na het einde van de samenwerking de door [appellant] aan [geïntimeerde] betaalde bedragen diende terug te betalen en dat [geïntimeerde] zich daarbij de keuze heeft voorbehouden tussen het terugbetalen van deze geldbedragen en het overdragen van de APK-straat (waarvan de waarde ongeveer overeenkwam met de som van die geldbedragen) en dat [geïntimeerde] in verband met die keuze op de akte de woorden "
Nog niet beslist"heeft geschreven.
2.11
[geïntimeerde] heeft ter comparitie in eerste aanleg verklaard dat hij niet wist of hij de woorden "
Nog niet beslist"op het stuk heeft geschreven. Tijdens het getuigenverhoor in eerste aanleg heeft [geïntimeerde] verklaard dat alleen de handtekening op de akte van hem afkomstig is. [geïntimeerde] heeft toen verklaard dat partijen inderdaad erover hebben gesproken dat [appellant] de APK-straat (als onderdeel van de gehele onderneming) zou overnemen en dat de woorden "nog niet beslist" mogelijk daarop betrekking hebben. In hoger beroep heeft [appellant] dit herhaald en heeft hij verklaard dat juist [appellant] twee weken bedenktijd kreeg voor het overnemen van de onderneming inclusief APK -straat.
2.12
Daarmee is in elk geval voldoende aannemelijk geworden dat partijen bij het einde van de samenwerking erover hebben gesproken dat [appellant] de APK-straat zou overnemen en dat [geïntimeerde] hierover nog niet had beslist.
2.13
Het hof acht de verklaring van [geïntimeerde] dat dit tussen partijen is besproken in het kader van de mogelijke overname van de gehele onderneming door [appellant] daarentegen onvoldoende geloofwaardig. In dat geval zou [appellant] -volgens de verklaring van [geïntimeerde] - de volledige waarde van de onderneming aan [geïntimeerde] dienen te vergoeden. Dit verdraagt zich niet met de verklaring van [geïntimeerde] dat [appellant] niet eens het geld had om zijn oorspronkelijke inbreng in de v.o.f. en zijn aandeel in de aanschafprijs van de APK-straat te betalen. Daarbij heeft [geïntimeerde] verklaard dat hij [appellant] nog diezelfde week bij een vaste klant van hem heeft aangetroffen "
die wel geld had"en die - in samenwerking met [appellant] - een garage is gestart. [geïntimeerde] heeft daarmee - anders dan [appellant] - geen plausibele andere uitleg gegeven voor de tekst van het door hem ondertekende stuk.
2.14
De overige getuigenverklaringen zijn over en weer tegenstrijdig en doen aan het vorenstaande niet af.
2.15
Dit leidt tot de conclusie dat [appellant] is geslaagd in het aan hem opgedragen bewijs dat hij twee contante betalingen aan [geïntimeerde] heeft gedaan van respectievelijk € 9.500,- en € 10.500,- (het laagste in het stuk genoemde bedrag).
2.16
De grieven slagen.
2.17
Aangezien de grieven betrekking hebben op de bewijswaardering door de rechtbank, dient het hof in het kader van de devolutieve werking van het appel ambtshalve de bewijslastverdeling te beoordelen (vgl. HR 24 december 1999,
ECLI:NL:HRL1999:AA4007 en 11 juni 2004,
ECLI:NL:PHR:2004:AO6015). [appellant] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] in het kader van de vereffening van de v.o.f. de door hem aan [geïntimeerde] betaalde bedragen dient terug te betalen. [geïntimeerde] heeft betwist dat [appellant] enig geldbedrag in de v.o.f. heeft geïnvesteerd. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv rust de bewijslast van de gestelde betalingen op [appellant]. De door de rechtbank gehanteerde bewijslastverdeling is dus juist.
2.18
Gebleken is dat [geïntimeerde] de onderneming inmiddels heeft voortgezet en dat hij de APK-straat sindsdien onder zich heeft gehouden. Niet in te zien valt dat de woorden "nog niet beslist" in de weg staan aan nakoming door [geïntimeerde] van de op hem rustende verplichting tot betaling van de genoemde bedragen van € 9.500,- en € 10.500,-.
2.19
Het slagen van de grieven leidt tot vernietiging van het vonnis, voor zover in conventie gewezen. Het hof zal de vordering toewijzen voor het totaalbedrag van € 20.000,-.
2.2
[appellant] heeft de wettelijke rente gevorderd vanaf 5 juni 2008, althans de dag van de dagvaarding in eerste aanleg, zijnde 12 juni 2008. Nu [appellant] niet heeft gesteld dat en waarom [geïntimeerde] reeds per 5 juni 2008 in verzuim is geraakt, zal het hof de wettelijke rente toewijzen vanaf 12 juni 2008.
De slotsom
2.21
Het vonnis waarvan beroep, voor zover gewezen in conventie, dient te worden vernietigd. Opnieuw recht doende zal het hof [geïntimeerde] veroordelen tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 20.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2008 tot de dag van algehele voldoening.
2.22
[geïntimeerde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties (geliquideerd salaris advocaat in eerste aanleg in conventie 4,5 punten (inclusief de kosten voor het gelegde beslag) x € 579,--, alsmede in hoger beroep 3 punten x € 894,00).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het bestreden vonnis van 2 december 2009, voor zover gewezen in conventie,
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2008 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant]:
in eerste aanleg op € 566,80 aan verschotten en € 2.605,50 aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
in hoger beroep op € 748,89 aan verschotten en € 2.682,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, K.M. Makkinga en B.J.H. Hofstee en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 15 oktober 2013.