ECLI:NL:GHARL:2013:7757

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
200.090.854-01 en 200.098.479-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rectificatie-akte en eigendomsrecht in ruilverkaveling: belangen van derden prevaleren

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep met betrekking tot een ruilverkaveling en de vraag of een rectificatie-akte kon worden opgesteld bij niet kenbare fouten. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. B. Nijman, stelden dat zij te goeder trouw waren bij de toedeling van gronden, terwijl de geïntimeerden, waaronder de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door mr. E. Sportel, de rectificatie-akte betwistten. Het hof oordeelde dat de belangen van derden die te goeder trouw handelden, prevaleren boven de naleving van een vonnis van de rechtbank. Het hof concludeerde dat er geen wettelijke basis was voor de rectificatie-akte, aangezien de gemaakte fout niet kenbaar was voor de appellanten. De rechtbank Assen had eerder een plan van toedeling vastgesteld, maar het hof oordeelde dat dit plan een kennelijke fout bevatte die niet kon worden gecorrigeerd door middel van een rectificatie-akte. De appellanten kregen gelijk, en het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en wees de vordering van de geïntimeerden af. De kosten van het hoger beroep werden toegewezen aan de appellanten, en de Staat werd veroordeeld tot schadevergoeding voor de onrechtmatige handelingen die voortvloeiden uit de rectificatie-akte. Het arrest werd uitgesproken op 15 oktober 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.098.479/01 en 200.090.854/01
(zaaknummers rechtbank Assen 81420/HA ZA 10-627 en 81260 HA ZA 10-602)
arrest van de eerste kamer van 15 oktober 2013
in de gevoegde zaken van:
Procedure A zaaknummer 200.098.479/01

1.[appellant 1],

wonende te [woonplaats],
hierna:
[appellant 1],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats],
hierna:
[appellant 2],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk, in enkelvoud, te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. B. Nijman, kantoorhoudend te Wageningen,
tegen

1.[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. P. Sipma, kantoorhoudend te Drachten.
2. de Staat der Nederlanden(ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie),
zetelende te Den Haag,
hierna te noemen:
de Staat,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
advocaat: mr. E. Sportel, kantoorhoudend te Groningen.
en
Procedure B zaaknummer 200.090.854/01
[appellant 1],
wonende te [woonplaats],
hierna:
[appellanten],
appellant
in eerste aanleg: eiser,
advocaat: mr. B. Nijman, kantoorhoudend te Wageningen,
tegen

1.[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. P. Sipma, kantoorhoudend te Drachten.
2. de Staat der Nederlandenministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie),
zetelende te Den Haag,
hierna te noemen:
de Staat,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
advocaat: mr. E. Sportel, kantoorhoudend te Groningen.
IN BEIDE GEVOEGDE ZAKEN
Het hof neemt de inhoud van het tussen partijen gewezen tussenarrest van 11 juni 2013 hier over, met dien verstande dat
- in rechtsoverweging 2.10 gelezen moet worden dat na het passeren van de rectificatieakte [appellanten] en kleine onderbedeling had;
- in rechtsoverweging 5.5. 8 september 2011 gelezen moet worden als 11 september 2008;
- in rechtsoverweging 5.7, zesde regel, na rechtbank de woorden "worden verwerkt." zijn weggevallen.

1.Het verdere verloop van de gedingen in hoger beroep

1.1
In het tussenarrest van 11 juni 2013 heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Deze heeft doorgang gevonden op 28 augustus 2013, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal.
1.2
Ter gelegenheid van de comparitie heeft [appellanten] bij akte een aantal producties in het geding gebracht.
1.3
Ook de Staat heeft een aantal producties toe gemaild die het hof, met instemming van partijen, tot de gedingstukken heeft geschaard.
1.4
Ten slotte hebben partijen wederom arrest verzocht, te wijzen op het comparitiedossier, eventueel aangevuld met stukken uit het griffiedossier.

2.Voorts ten aanzien van de feiten

Op grond van de rond de comparitie gewisselde stukken en standpunten kan nog het volgende aan de reeds vastgestelde feiten worden toegevoegd:
2.1
[assistent projectleider], assistent projectleider bij de herinrichting Odoorn, heeft op 24 juli 2008 aan [geïntimeerde] geschreven:
“Bij de heer [medewerker dienst landelijk gebied] van Dienst Landelijk Gebied heeft u de vraag neergelegd over de grootte en warde van uw alternatieve toedeling. De grootte is circa 7.68 ha en de waarde is circa EU 109.400”
2.2
Voorafgaande of tijdens de zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank Assen op 11 september 2008 is nimmer gesproken over de oppervlakte van de toedeling overeenkomstig "alternatief E" aan [geïntimeerde].
2.3
[appellanten] heeft bezwaar gemaakt tegen het oorspronkelijke plan van toedeling. Die bezwaren staan los van de latere alternatieve toedeling aan [adres] te [woonplaats]. Die toedeling kwam tot stand omdat [appellanten] bij de oplossing van andere bezwaren grond "kwijtraakte" en in een onderbedelingssituatie kwam te verkeren. Die onderbedeling is toen opgelost met de toedeling aan [adres].
2.4
Op 1 december 2008 heeft de heer ing. [projectleider], destijds projectleider Gebiedsinrichting in de Landinrichting Odoorn, aan ir.[medewerker dienst landelijk gebied] van DLG bericht dat [appellanten] 6.36 ha aan [adres] toebedeeld krijgt.
2.5
De rechtbank Assen heeft op 29 januari 2009 het plan van toedeling in de Landinrichting Odoorn formeel vastgesteld.
2.6
Op 18 februari 2009 heeft ing. [projectleider] aan [appellanten] een kaart gestuurd met daarop de inbreng en de toedeling. Daarin staat geen voorbehoud ten aanzien van de toebedeling aan [adres], rekening houdende met bezwaren van [geïntimeerde].
2.7
Alvorens tot het opmaken van de herstelakte over te gaan, heeft de Landinrichtingscommissie contact gehad met de rechter-commissaris. Die was het eens met het opstellen van een rectificatieakte.
2.8
Na het passeren van de eerste herstelakte op 24 februari 2010 heeft [geïntimeerde] zijn oorspronkelijke toedeling aan [adres] en de ruim 1.1 hectare van [appellanten] die bij die herstelakte aan hem extra is toegekend, verkocht aan [betrokkene]. Het notarieel transport heeft plaatsgevonden op 26 maart 2010 ten overstaan van notaris [notaris].
2.9
Ook de tweede rectificatieakte is inmiddels gepasseerd. Beide rectificatieakten hebben geleid tot een aanpassing van de daarbij behorende financiële regelingen, in die zin dat [geïntimeerde] meer moet betalen en [appellanten] minder. [geïntimeerde] heeft het perceel dat hij bij de tweede rectificatieakte heeft ontvangen, nog wel zelf (althans in zijn familiebedrijf) in gebruik.
2.1
Het is het hof ambtshalve nog gebleken dat [appellanten] zijn beide appellen tijdig, op
6 juli 2011, heeft doen inschrijven in het rechtsmiddelenregister van de rechtbank Assen.

3.De verdere beoordeling

Procedure A
3.1
De rechtbank Assen heeft het plan van toedeling in de Landinrichting Odoorn op
29 januari 2009 vastgesteld. De daarop gevolgde akte van toedeling is, althans voor zover het gaat om het voorliggende geschil, een juiste vertaling van het vastgestelde plan van toedeling.
3.2
De Staat heeft, bij monde van mr. Sportel, ter comparitie aangegeven dat het vastgestelde plan van toedeling moet worden aangemerkt als een kennelijke fout, voor zover daarin aan [appellanten] een oppervlakte van 6.36 hectare aan [adres].
3.3
Het hof onderschrijft het oordeel van de Staat dat het vastgestelde plan een fout bevatte. De fout is evenwel niet de toebedeling aan [appellanten] als zodanig, doch de omstandigheid dat bij het vonnis van 8 november 2008 een gedeelte van de toedeling aan [appellanten] tevens aan [geïntimeerde] is toebedeeld en dat dit bij de vaststelling van het plan van toedeling niet is onderkend. De kwalificatie “kennelijk” is bij deze fout evenwel niet op haar plaats.
3.4
Aangezien van een kennelijke schrijffout of een objectief duidelijke misslag in het plan van toedeling dan wel in de oorspronkelijke notariële akte geen sprake was, biedt naar 's hofs oordeel artikel 45 van de Wet op het notarisambt dan ook geen grondslag voor enige rectificatieakte.
3.5
In ieder geval was de gemaakte fout niet kenbaar (zie hiervoor onder 2.4) voor [appellanten]. Uit niets blijkt dat de hem nog in december 2008 toegezegde 6.36 hectare aan [adres] een voorlopige karakter zou dragen een afhankelijk zou zijn van de uitkomst van de procedure van [geïntimeerde]. Diens bezwarenprocedure was op dat moment ook al afgerond. In de door [appellanten] overgelegd stukken, afkomstig van de Landinrichtingscommissie, Kadaster of anderszins van "de Staat", volgt niet dat een dergelijk voorbehoud is gemaakt. De Staat heeft ter comparitie dit standpunt ook niet meer verdedigd.
3.6
Derhalve komt het hof tot de conclusie dat [appellanten] ten tijde van het passeren de oorspronkelijke akte van toedeling geheel te goeder trouw was en dat hij door het passeren van deze akte, de eigendom van de daarbij aan hem toebedeelde gronden heeft verkregen. Dit betreft een originaire – dat wil zeggen titelzuiverende - wijze van eigendomsverkrijging (zie de conclusie van de AG bij Hoge Raad 9 december 2011,
LJN: BU1279 onder 2.2 en noot 13).
3.7
De Staat heeft ter zitting aangegeven dat de Landinrichtingswet geen bepaling kent tot herziening van een plan van toedeling dan wel het herstellen van een akte van toedeling. Een andere deugdelijke grondslag voor de door haar gevolgde handelwijze heeft zij evenmin kunnen geven. Hoewel het hof wel aan wil nemen dat er contact is geweest met de rechter-commissaris in de Landinrichting Odoorn is er geen beschikking van diens hand overgelegd die het optreden van de Landinrichtingscommissie dekt, nog daargelaten dat voor een dergelijk optreden van de rechter-commissaris naar ’s hofs oordeel evenmin een wettelijke grondslag aanwezig is.
3.8
[geïntimeerde] heeft ter comparitie nog betoogd dat het vonnis van de meervoudige kamer "formele rechtskracht" heeft en dat dit vonnis in de toedeling integraal overgenomen moet worden en dat dit vonnis vóór zou moeten gaan op de overeenstemming die de Landinrichtingscommissie met [appellanten] heeft bereikt, buiten diens formele bezwaren van [appellanten] om. Het hof verwerpt dit standpunt, onder verwijzing naar de rechtsoverwegingen 5.6 en 5.7 van het tussenarrest. Dat het bij [appellanten] ging om de oplossing van een probleem dat was ontstaan doordat andere problemen, ten nadele van [appellanten], waren opgelost, is geen wezenlijk onderscheid met een oplossing van een reeds van aanvang af bestaand probleem met de plan van toedeling.
3.9
Indien een vonnis, dat in kracht van gewijsde is gegaan ten gevolge van aan de Staat toe te rekenen omstandigheden niet kan worden uitgevoerd, is dat mogelijk reden voor schadeplichtigheid van de Staat jegens de partijen bij dat vonnis van wie de rechten worden benadeeld. De Staat kan evenwel niet zomaar dit probleem herstellen op kosten van derden, en zeker niet op derden te goeder trouw. Voor een dergelijk afwentelgedrag van de Staat bestaat geen grondslag, nog in de Landinrichtingswet, noch in enige andere wet.
3.1
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat er voor de (eerste) rectificatieakte als hier door de Staat toegepast, geen grondslag in het recht valt aan te wijzen.
3.11
Voor een nog verdergaande aantasting van het eigendomsrecht van [appellanten] als waar [geïntimeerde] in procedure A om heeft verzocht en die door de rechtbank is toegewezen, ontbreekt dan ook iedere grondslag, nog daargelaten dat [geïntimeerde] tot aan de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Assen nimmer een grotere toedeling aan [adres] voorgespiegeld heeft gekregen dan één van 7.68 hectare.
3.12
Het vonnis in procedure A kan dan ook niet in stand blijven en de daarbij nader betrokken perceelsgedeelten - de perceelsgedeelten aan [adres] die [appellanten] op grond van het vonnis van 30 maart 2011 extra aan [geïntimeerde] diende over te dragen vergeleken bij de situatie geregeld in de eerste rectificatieakte van 24 februari 2010 - zullen weer in eigendom aan [appellanten] moeten worden overgedragen. De daaraan verbonden notariële kosten zullen door de Staat en [geïntimeerde] moeten worden gedragen - elk voor de helft - en zij dienen ook te worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep van [appellanten], te begroten op 2 punten naar tarief II. In eerste aanleg dient [geïntimeerde] in de proceskosten van [appellanten] te worden veroordeeld, ad € 350,93 aan verschotten en € 904, - aan salaris. De proceskostenveroordeling van de Staat aan [geïntimeerde] is in appel niet aangevochten, zodat die in stand blijft.
In procedure B
3.13
In deze procedure vordert [appellanten] kortweg dat de eerste rectificatieakte nietig wordt verklaard en dat de Staat op straffe van verbeurte van een dwangsom wordt veroordeeld om die akte ongedaan te maken en het desbetreffende perceelsgedeelte weer aan [appellanten] toe te bedelen. Deze vordering stuit evenwel grotendeels af op de omstandigheid dat het perceel niet meer aan [geïntimeerde] of de Staat toebehoort, maar aan [betrokkene]. [betrokkene] is geen partij in deze procedure, zodat reeds op die grond de vordering tot overdracht van diens perceel strandt. Ten overvloede merkt het hof nog op dat [betrokkene] hoogst waarschijnlijk als te goeder trouw moet worden aangemerkt en dat een eventuele tegen hem ingestelde vordering tot opeising van het desbetreffende perceelsgedeelte weinig kans van slagen heeft.
De eerste rectificatieakte als zodanig is niet nietig en zal in stand blijven, inclusief de daarin opgenomen c.q. daarmee samenhangende financiële bepalingen.
3.14
Dit betekent dat in de procedure B slechts toewijsbaar is de verklaring voor recht dat de Staat (landinrichtingscommissie Odoorn) jegens [appellanten] onrechtmatig heeft gehandeld door de eerste rectificatieakte te laten passeren, alsmede de verwijzing naar de schadestaatprocedure. Weliswaar is de schade als gevolg van de mindere toedeling reeds geregeld bij het passeren van de rectificatieakte, doch niet ondenkbaar is dat [geïntimeerde] dien ten gevolge ook andere, mogelijk niet gedekte schade lijdt, omdat zijn toedeling aan [adres] kleiner is dan het door hem gewenste en toegezegde minimumoppervlakte en/of het resterende deel mogelijk minder goed te bewerken is. In de stukken heeft het hof daar overigens geen concrete aanwijzingen voor gevonden.
3.15
Het hof zal het vonnis waarvan beroep in procedure B in die zin vernietigen en de Staat in de kosten van [appellanten] veroordelen, zowel in eerst aanleg (twee punten naar tarief II) als in appel veroordelen (salaris advocaat eveneens 2 punten naar tarief II).
Het hof zal de vorderingen voor het overige afwijzen.

4.De uitspraak

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
in zaak A
vernietigt het vonnis van de rechtbank Assen van 30 maart 2011,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van [geïntimeerde] alsnog af;
veroordeelt [geïntimeerde] en de staat, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep voor zover aan de zijde van [appellanten] gevallen, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellanten] wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 1.788,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 465,62 voor verschotten;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van [appellanten] in eerste aanleg, begroten op € 904,- voor salaris en op € 350,93 voor verschotten.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in zaak B
vernietigt het vonnis van de rechtbank Assen van 30 maart 2011,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de Staat (de Landinrichtingscommissie Odoorn) onrechtmatig jegens [appellanten] heeft gehandeld door opdracht te geven tot het passeren van de eerste rectificatieakte en veroordeelt de Staat tot vergoeding van de schade die [appellanten] dien ten gevolge heeft geleden (voor zover niet reeds op andere wijze vergoed), een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
veroordeelt de Staat, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van beide instanties voor zover aan de zijde van [appellanten] gevallen, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellanten] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 904,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 263,- voor verschotten, en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 1.788,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op
€ 486,06 voor verschotten;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. L. Groefsema en mr. B.J.H. Hofstee en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 15 oktober 2013.