Uitspraak
[appellant],
1.Drenthe Overijssel Assuradeuren B.V.,
DOA,
Unigarant,
DOA c.s.
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Staatsblad2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
2.De verdere beoordeling in hoger beroep
LJN: AJ6858).
grief I). Met de kwalificatie van het verduisterd zijn van de litigieuze camper gaat de rechtbank volgens [appellant] ten onrechte voorbij aan de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen mogelijkheid dat de camper is gestolen. Indien de huurder pas na het verstrijken van de huurtermijn heeft besloten de camper niet terug te brengen, dan is dat te kwalificeren als diefstal omdat de huurder op dat moment de camper niet meer rechtmatig onder zich had. Diefstal is krachtens artikel 26 lid 1 onder b in samenhang met artikel 27 lid onder a van de bijzondere voorwaarden een gebeurtenis die door de polis wordt gedekt, aldus nog steeds [appellant]. De stelling wordt door DOA onderschreven.
NJ2002, 224 dat de rechtbank ten onrechte eraan voorbij is gegaan dat de opzet en het belang van de huurder vanzelfsprekend niet die van [appellant] zijn, geen verdere bespreking.
LJN: AV9435), nog daargelaten dat Staat onvoldoende argumenten naar voren heeft gebracht die maken dat het beroep van Unigarant op de polisvoorwaarden naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
grief Vdoet [appellant] ten slotte een beroep op non-conformiteit van artikel 7:17 BW. Dit beroep op artikel 7:17 BW strandt nu het afsluiten van een verzekeringsovereenkomst voor bedrijfsmatig verhuur van een camper niet kan worden beschouwd als een consumentenkoop in de zin van voornoemd artikel. Voor het overige heeft [appellant] het hof onvoldoende duidelijk gemaakt op welke "wettelijke bepalingen" hij zich precies beroept en welke onderbouwing hij daarvoor wenst te geven. Op [appellant] rust de plicht het hof de rechten inzichtelijk te maken waarop hij moet beslissen en waartegen de wederpartij zich dient te verweren.
grief IVgericht. Uit de toelichting op de grief begrijpt het hof dat [appellant] zich op het standpunt stelt dat DOA in haar zorgplicht jegens [appellant] is tekortgeschoten. Dit standpunt wordt door [appellant] niet verder onderbouwd. In het bijzonder is gesteld noch gebleken op grond waarvan eventuele mededelingen van [A] van [Assurantiën B.V.] tegenover [appellant] aan DOA moeten worden toegerekend. Voor zover [appellant] zich beroept op door DOA gedane mededelingen dat [appellant] was verzekerd voor alle denkbare risico's, merkt het hof op dat [appellant] dit standpunt niet voldoende (concreet) heeft onderbouwd in het licht van hetgeen DOA in de conclusie van antwoord onder 2 tot en met 20 heeft opgemerkt over de wijze waarop de verzekeringsovereenkomsten tot stand zijn gekomen, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. De vordering jegens DOA is door de rechtbank derhalve terecht afgewezen. Daarmee faalt ook grief IV.