ECLI:NL:GHARL:2013:7778

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
200.132.385-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep in civiele zaak met vordering onder de € 1.750

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, een natuurlijke persoon, was in eerste aanleg gedaagde in een procedure die werd gevoerd door Stichting Zorgkantoor Menzis, de geïntimeerde. De kantonrechter had in eerste aanleg op 11 juni 2013 een vonnis gewezen waarin het Zorgkantoor terugbetaling van een persoonsgebonden budget had gevorderd. De hoogte van de vordering was vastgesteld op € 1.182,90, vermeerderd met wettelijke rente, wat de totale vordering onder de drempel van € 1.750,- hield die volgens artikel 332 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geldt voor de ontvankelijkheid van hoger beroep.

De appellant heeft op 19 augustus 2013 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter, maar het hof oordeelde dat de appellant niet-ontvankelijk was in het hoger beroep. Het hof stelde vast dat de vordering waarover de kantonrechter had te oordelen niet meer dan € 1.750,- bedroeg, waardoor het hoger beroep niet openstond. De appellant had aangevoerd dat er sprake was van schending van het beginsel van hoor en wederhoor, maar het hof oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om de uitsluiting van hoger beroep te doorbreken. Het hof verwees naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad, waarin is bepaald dat de uitsluiting van hoger beroep in dergelijke gevallen niet doorbroken kan worden door andere gronden.

Uiteindelijk verklaarde het hof de appellant niet-ontvankelijk in haar hoger beroep en veroordeelde haar in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van het Zorgkantoor werden begroot op € 683,-. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent de ontvankelijkheid van hoger beroep in civiele zaken, vooral wanneer de vordering onder de wettelijke drempel blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.132.385/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 542749 CV EXPL 12-1818)
arrest van de eerste kamer van 15 oktober 2013
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. E. Henkelman-de Mooy, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
Stichting Zorgkantoor Menzis,
gevestigd te Wageningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
het Zorgkantoor,
advocaat: mr. D.R. van Oppenraaij-Beijdorff, kantoorhoudend te Enschede.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 11 juni 2013 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 19 augustus 2013 heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis, met dagvaarding van het Zorgkantoor om op de roldatum
10 september 2013 ter zitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden te verschijnen.

3.De beoordeling

De ontvankelijkheid
5.1
Art. 332 Rv stelt hoger beroep open van in eerste aanleg gewezen vonnissen, tenzij de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te oordelen niet meer dan € 1.750,- beloopt, waarbij voor vorderingen van onbepaalde waarde deze grens ook bestaat indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de waarde van die vordering minder is dan dit bedrag. Voor de bepaling van de waarde van de vordering wordt de tot aan de dag van dagvaarding in eerste aanleg verschenen rente bij de vordering inbegrepen.
5.2
Het Zorgkantoor heeft in eerste aanleg (terug)betaling gevorderd van het door [appellante] ontvangen persoonsgebonden budget. In hoofdsom heeft het Zorgkantoor een bedrag van € 1.182,90 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 818,80 gerekend vanaf 30 maart 2012 tot aan de dag der voldoening.
5.3
Gelet op de hoogte van de vordering van het Zorgkantoor waarover de kantonrechter in eerste aanleg had te oordelen, heeft de rolraadsheer [appellante] bij brief van 17 september 2013 in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over wat, gelet op het bepaalde in artikel 332 Rv, haar belang is bij het ingestelde hoger beroep, nu dat a prima vista niet-ontvankelijk lijkt te zijn.
5.4
Bij akte van 1 oktober 2013 heeft [appellante] zich - samengevat weergegeven - op het standpunt gesteld dat zij ontvankelijk is in haar beroep, nu de rechtbank ten onrechte geen hoor en wederhoor heeft toegepast. [appellante] merkt op dat zij eerst in een laat stadium formeel rechtsbijstand heeft genoten, wat er toe geleid heeft dat bij latere akte een inhoudelijk standpunt over de ontvankelijkheid van de vordering van geïntimeerde is ingenomen.
De rechtbank heeft het verweer van [appellante] bij vonnis terzijde geschoven, althans heeft dit niet bij haar besluitvorming betrokken. In dat kader is volgens [appellante] sprake van schending van het beginsel van hoor, en, nu het Zorgkantoor ook niet in de gelegenheid is gesteld om op de akte te reageren, schending van wederhoor.
5.5
Het hof oordeelt als volgt. Nu de vordering waarover de kantonrechter in eerste aanleg had te beslissen niet meer beloopt dan € 1.750,- is [appellante] ingevolge het bepaalde in artikel 332 Rv niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie o.a. HR 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1490) wordt de uitsluiting van hoger beroep in dit soort zaken niet doorbroken door, kort gezegd, de doorbrekingsgronden die in de rechtspraak zijn ontwikkeld in situaties waarin andere wetsbepalingen hoger beroep uitsluiten. Voor zaken als deze is cassatie (op grond van artikel 80 lid 1 RO) de aangewezen weg.
Er is dan ook geen reden om [appellante] ondanks het bepaalde in artikel 332 Rv ontvankelijk te achten.
5.6
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [appellante] worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van het Zorgkantoor begroot op € 683,- voor verschotten.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. H. de Hek en mr. M.E.L. Fikkers en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 15 oktober 2013.