In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de WOZ-waarde van een schoolgebouw voor vaktechnisch onderwijs. De belanghebbende, eigenaar en gebruiker van het object aan de [A-straat 1], had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen vastgestelde waarden voor de jaren 2009, 2010 en 2011. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op respectievelijk € 1.676.000, € 1.674.000 en € 1.658.000, en de bijbehorende onroerendezaakbelasting (OZB) aanslagen opgelegd. Na bezwaar van de belanghebbende werden deze waarden verlaagd, maar de belanghebbende ging in beroep bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde.
In hoger beroep heeft het Hof de zaak beoordeeld, waarbij het zich richtte op de vraag of de vastgestelde waarden terecht waren. De belanghebbende voerde aan dat de werkplaats met magazijn een significant deel van het object uitmaakt en dat de waarde op basis van bedrijfshalprijzen zou moeten worden vastgesteld in plaats van schoolgebouwen. Het Hof heeft vastgesteld dat beide partijen hun standpunten onvoldoende konden onderbouwen. Uiteindelijk heeft het Hof zelf de waarden vastgesteld op € 1.300.000 voor 2009, € 1.250.000 voor 2010 en € 1.250.000 voor 2011, en de eerdere uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor zowel de heffingsambtenaar als de belanghebbende om hun taxaties en waarderingen goed te onderbouwen, vooral in gevallen waar vergelijkbare objecten moeilijk te vinden zijn. Het Hof heeft ook de proceskosten van de belanghebbende toegewezen en de gemeente Nijmegen gelast het griffierecht te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan door beide partijen worden aangevochten bij de Hoge Raad.