Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM – LEEUWARDEN
22 oktober 2013
[Z](hierna: belanghebbende)
1.Ontstaan en loop van het geding
2.De vaststaande feiten
bis, lid 10, van de Wet op de loonbelasting 1964, tekst 2006 en 2007 (hierna: de Wet). De Verklaring is op 16 januari 2006 aan belanghebbende verstrekt, waarbij is toegestaan dat geen bijtelling bij het loon behoeft te worden gerekend, onder de voorwaarde dat niet meer dan 500 kilometer privé zal worden gereden op jaarbasis hetgeen overtuigend moet kunnen worden bewezen.
[C] BV, gevestigd te [L], ten deze vertegenwoordigd door [belanghebbende], werkgever
3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
bis, lid 6, van de Wet met als gevolg dat naheffing in de jaren 2006 en 2007 achterwege dient te blijven?
4.Beoordeling van het geschil
bisvan de Wet, luidt – voor zover relevant- als volgt:
bis,eerste lid, van de wet berekende voordeel, wordt in dat loontijdvak een negatief bedrag ter grootte van het verschil tussen het berekende voordeel en de verschuldigde vergoeding als voordeel in aanmerking genomen, mits op kalenderjaarbasis het berekende voordeel ten minste gelijk is aan de vergoeding voor het gebruik voor privé-doeleinden.
bis,lid 6, van de Wet eerst verschuldigd is als deze aan de opschortende voorwaarden die daaraan zijn gesteld, is voldaan. Blijkens die overeenkomst is daarvan sprake als vaststaat dat op grond van de wettelijke regeling een bijtelling wegens privégebruik moet plaatsvinden. Vervolgens bepaalt de overeenkomst dat die vergoeding in rekening-courant in het desbetreffende jaar zal worden verrekend. Desgevraagd heeft belanghebbendes gemachtigde ter zitting van het Hof verklaard, en de Inspecteur heeft dit beaamd, dat eerst in het jaar 2009 in het kader van de overeenkomst verrekening in rekening-courant heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat de ter zake van het privé gebruik door belanghebbende verschuldigde vergoeding als bedoeld in artikel 13
bis, lid 6, van de Wet, niet eerder dan in 2009 is voldaan. Een redelijke uitleg van de in 2.4 genoemde overeenkomst brengt mee dat de enkel in het loontijdvak of in ieder geval in dat boekjaar betaalde verrekeningen of vergoedingen als een vergoeding in de zin van artikel 13
bis, lid 6 van de Wet kunnen gelden. De eerst in 2009 verrekende bedragen gelden niet als een vergoeding in de zin van vorenbedoelde overeenkomst.
bis,lid 6, van de Wet. Het Hof is derhalve van oordeel dat een dergelijke uitleg, daargelaten dat het Hof niet gebonden is aan eerdere jurisprudentie van andere gerechtshoven, niet geldt voor artikel 13
bis,lid 6, van de Wet.
bisvan de Wet belaste voordeel grove schuld kan worden verweten. De Rechtbank heeft dit standpunt, alsmede belanghebbendes beroep op een pleitbaar standpunt, afgewezen. Belanghebbende kon en mocht, naar het oordeel van het Hof, op basis van de door hem als bewijs opgestelde rittenregistratie in combinatie met de omstandigheid dat hij kon beschikken over twee privé auto’s, redelijkerwijs niet menen dat hij daarmee aan de op hem rustende zware bewijslast had voldaan. In zoverre faalt belanghebbendes standpunt met betrekking tot het pleitbare standpunt. Voor wat betreft de pleitbaarheid van belanghebbendes standpunt met betrekking tot de in 2.4 genoemde overeenkomst, oordeelt het Hof als volgt. Voor een beoordeling van de vraag of een ingenomen standpunt pleitbaar is, geldt dat relevant is of dat standpunt reeds op voorhand pleitbaar was (vgl. HR 28 mei 2004, nr. 39.160, ECLI:NL:HR:2004:AP0228).
bis, lid 6 van de Wet geen voordeel voor het privé gebruik van de auto in aanmerking zou behoeven te worden genomen. Voor het jaar 2007 zou dit anders kunnen liggen, omdat hij in december van dat jaar de overeenkomst had opgemaakt. Echter, ook al zou belanghebbende er op hebben vertrouwd geen LB/PVV verschuldigd te zijn nadat hij de onder 2.4 vermelde overeenkomst had opgemaakt, nu belanghebbende niet conform deze overeenkomst heeft gehandeld en eerst in 2009 tot betaling van de eigen bijdrage door een boeking in rekening/courant is overgegaan, acht het Hof dat belanghebbende evenmin in 2007 het standpunt kon en mocht innemen dat geen LB/PVV verschuldigd zou zijn. Dit brengt mee dat naar het oordeel van het Hof de Inspecteur is geslaagd in de op hem rustende last aannemelijk te maken dat het aan de grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de verschuldigde LB/PVV niet is betaald. Nu belanghebbende in het kader van de verstrekking van de ‘verklaring geen privégebruik auto’ door de Inspecteur erop is gewezen dat hij een verzwaarde bewijslast heeft met betrekking tot het privégebruik, heeft hij door niet een sluitende rittenadministratie op te maken, grof nalatig gehandeld met als gevolg dat het van hem verlangde bewijs niet kon worden geleverd en aldus te weinig LB/PVV zou worden betaald. De in 2007 opgestelde overeenkomst maakt dit niet anders. Naar het oordeel van het Hof kon belanghebbende in redelijkheid niet verwachten dat hetgeen hij verder tot dat bewijs heeft aangevoerd tot een ander oordeel zou leiden.
5.Kosten
6.Beslissing
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- vermindert de boete voor het jaar 2006 tot het bedrag van € 2.655;
- vermindert de boete voor het jaar 2006 tot het bedrag van € 2.655.
22 oktober 2013in het openbaar uitgesproken.