Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
(…) om bij arrest, bij voorraad uitvoerbaar, het vonnis van de politierechter te Assen van 14 november 2011 te vernietigen, en geïntimeerde alsnog te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan appellante te betalen een bedrag van € 3.202,22."
3.De feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
twee grievenopgeworpen.
Voor zover [appellante] met haar
eerste griefklaagt over de wijze van totstandkomen van de bestreden uitspraak van de politierechter, omdat [appellante] niet de mogelijkheid is geboden als benadeelde partij te worden gehoord, heeft zij - daargelaten het antwoord op de vraag of de politierechter [appellante] als benadeelde partij ter zitting had dienen te horen - geen belang bij de behandeling van deze grief. Immers, [appellante] heeft thans in hoger beroep haar vordering als benadeelde partij geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en is in de gelegenheid gesteld haar inhoudelijke bezwaren tegen het vonnis van de politierechter kenbaar te maken. Voorts strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.
tweede griefvan [appellante] is gericht tegen de afwijzing van haar vordering tot schadevergoeding. [appellante] meent dat deze vordering alsnog moet worden toegewezen. Zij heeft met behulp van Slachtofferhulp haar vordering opgesteld en onderbouwd. Ter zake van materiële schade vordert [appellante] een bedrag van € 2.827,22, bestaande uit € 1.663,- voor een ketting met hanger, € 294,- voor schade aan haar bril, € 123,98 voor een noodkroon, € 652,36 voor een nieuwe kroon en € 12,56 voor medicijnen. Voorts vordert zij € 71,32 vanwege gemaakte reiskosten en € 10,- voor telefoonkosten. Ter zake van immateriële schade vordert [appellante] € 375,-.
De materiële schade
Het hof is dan ook van oordeel dat [appellante] de voorgenoemde schadeposten onvoldoende heeft gemotiveerd, zodat haar vorderingen dienaangaande niet voor toewijzing in aanmerking komen.
Het hof merkt voorts op dat indien [appellante] met de slotopmerking in haar memorie van grieven, inhoudende dat zij zo nodig - haar vorderingen nader kan onderbouwen, heeft bedoeld bewijs aan te bieden van haar stellingen door het overleggen van de in het schadeonderbouwingsformulier genoemde bijlagen, dit aanbod door het hof wordt gepasseerd. Het hof ziet geen aanleiding [appellante] in dit stadium van de procedure alsnog in de gelegenheid te stellen schriftelijke bewijsstukken in het geding te brengen. [appellante] had dat uit eigen beweging dienen te doen. Voor het leveren van schriftelijk bewijs is immers geen opdracht van de rechter vereist (HR 19 maart 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2874).
Ten aanzien van het (algemene) aanbod van [appellante] om bewijs bij te brengen van haar stellingen "met alle middelen rechtens" overweegt het hof dat dit aanbod ontoereikend is zodat [appellante] ook in zoverre niet tot bewijslevering kan worden toegelaten. Van een partij die in hoger beroep bewijs aanbiedt, mag immers in beginsel worden verwacht dat zij voldoende concreet aangeeft op welke van haar stellingen het bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen.
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk geworden dat dit letsel in zodanig verband staat met het door [geïntimeerde] gepleegde strafbare feit, dat het ontstaan hiervan aan haar als gevolg van haar handelen kan worden toegerekend. [geïntimeerde] heeft zulks ook niet betwist.
Dientengevolge kan [appellante] op de voet van artikel 6:106 lid 1 onder b BW aanspraak maken op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Daarbij komt het door [appellante] gevorderde bedrag van € 375,- het hof niet onredelijk voor.
4.De beslissing
dinsdag 3 december 2013teneinde [appellante] in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over de bij memorie van antwoord gevoegde productie en het eigen schuldverweer;