Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
Bank of Scotland. In dit formulier is opgenomen dat [geïntimeerde] voor de aankoop van de woning een bedrag van € 50.250,- aan eigen middelen zou aanwenden.
(Life Settlements)via Easy Life Investments B.V. (hierna te noemen: ELI). Op 12 februari 2008 is vervolgens een aanvraag voor een dergelijke polis bij ELI gedaan.
Het geschil en de beslissing van de rechtbank.
De motivering van de beslissing
grief Ivoor het eerst het verweer gevoerd dat [geïntimeerde] niet binnen bekwame tijd, als bedoeld in artikel 6:89 BW, heeft geklaagd. Zijn
grief IIis gericht tegen hetgeen de rechtbank in het bestreden vonnis onder 5.1 tot en met 5.4 als volgt heeft overwogen:
grieven IV tot en met VIin principaal appel wordt bezwaar gemaakt tegen hetgeen de rechtbank in het bestreden vonnis onder 5.7 tot en met 5.11 als volgt heeft overwogen:
ECLI: NL:HR:2013: BY4600houdt artikel 6:89 BW in
“dat de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd. Blijkens de wetsgeschiedenis berust deze bepaling op de gedachte dat een schuldenaar erop moet kunnen rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en dat deze, indien dit niet het geval blijkt te zijn, zulks, eveneens met spoed, aan de schuldenaar meedeelt. Hoeveel tijd de schuldeiser voor een en ander ten dienste staat, moet naar de aard van de overeenkomst en de gebruiken worden beoordeeld (Parl. Gesch. Boek 6, p. 316-317).”
“bij beantwoording van de vraag of is voldaan aan de in art. 6:89 BW besloten liggende onderzoeks- en klachtplicht, acht (…) te worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en inhoud van de rechtsverhouding, de aard en inhoud van de prestatie en de aard van het gestelde gebrek in de prestatie.”
“bij de beantwoording van de vraag of tijdig is geklaagd op de voet van art. 6:89 BW ook van belang of de schuldenaar nadeel lijdt door het late tijdstip waarop de schuldeiser heeft geklaagd. In dit verband dient de rechter rekening te houden met enerzijds het voor de schuldeiser ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren zoals in art. 6:89 BW vermeld - te weten verval van al zijn rechten ter zake van de tekortkoming - en anderzijds de concrete belangen waarin de schuldenaar is geschaad door het late tijdstip waarop dat protest is gedaan, zoals een benadeling in zijn bewijspositie of een aantasting van zijn mogelijkheden de gevolgen van de gestelde tekortkoming te beperken. De tijd die is verstreken tussen het tijdstip dat bekendheid met het gebrek bestaat of redelijkerwijs diende te bestaan, en dat van het protest, vormt in die beoordeling weliswaar een belangrijke factor, maar is niet doorslaggevend.”
“Zo heeft [appellant] enige tijd na het faillissement informatie over het product van ELI bij het oud papier gedaan, in de veronderstelling verkerende dat hij daar niets meer mee kon doen. [appellant] beschikt nog over de brochure en over enkele e-mails. Bovendien herinnert [appellant] zich door het tijdsverloop niet meer hoeveel gesprekken met [geïntimeerde] en met medewerkers van ELI hij exact heeft gevoerd, op welke data deze gesprekken hebben plaatsgevonden en wat er exact per gesprek is besproken”, aldus [appellant].
ECLI:NL:PHR:2013:CA1725 rust op [appellant] als financieel dienstverlener die door [geïntimeerde] werd benaderd voor een op haar specifieke situatie toegesneden advies, een bijzondere zorgplicht, die onder meer behelst dat hij naar behoren onderzoek had moeten doen naar de financiële mogelijkheden, deskundigheid en doelstellingen van [geïntimeerde] en dat hij haar had dienen te waarschuwen voor eventuele risico's die aan een voorgenomen of toegepaste beleggingsvorm zijn verbonden, alsook voor het feit dat een door haar beoogde of toegepaste constructie niet past bij haar financiële mogelijkheden of doelstellingen, haar risicobereidheid of haar deskundigheid. Deze plicht strekt mede ter bescherming van de cliënt, zoals [geïntimeerde], tegen het gevaar van een gebrek aan kunde en inzicht of van eigen lichtvaardigheid. De dienstverlener heeft hierbij te gelden als professionele en bij uitstek deskundige dienstverlener, terwijl bij de cliënt doorgaans, zoals ook hier, een zodanige professionaliteit en deskundigheid ontbreken. Dit brengt mee dat de cliënt in beginsel ervan mag uitgaan dat de dienstverlener die zorgplicht jegens hem naleeft. Aangezien [appellant] heeft erkend geen schriftelijk risicoprofiel van [geïntimeerde] te hebben opgesteld, is hij jegens haar tekortgeschoten.