Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling van het geschilVaststaande feiten
16 februari 2011 de feiten vastgesteld. Tegen deze feitenvaststelling zijn geen grieven gericht en ook overigens is niet van bezwaren gebleken. In hoger beroep kan dan ook van de door de rechtbank vastgestelde feiten worden uitgegaan, die – aangevuld met enkele andere vaststaande feiten - op het volgende neerkomen.
“
Psychiatrische voorgeschiedenis:1995 – 2003 contact bij GGZjeugd ivm onhandelbaar gedrag gerelateerd aan scheiding ouders en seksueel misbruik door vader. Er was sprake van suïcidepogingen, stemmingswisselingen, vijandigheid naar anderen en gebrek aan inlevingsvermogen. Er werd ook gedacht aan PDDNOS. Ambulante begeleiding met psychotherapie en ouderbegeleiding had onvoldoende effect.
Vanaf december 2002 enkele crisisopnames Ruyterstee i.v.m. suïcidepogingen en automutilatie.
Februari tot maart 2003 opname Ruyterstee. Depressiviteit, suïcidale uitingen en automutilatie. Tijdens de opname steeds meer borderlineproblematiek op de voorgrond; stemmingswisselingen, dissociatie, autonomieproblemen. Vanaf maart 2003 RM.
Maart 2005 opname Ruyterstee middels IBS na TS met medicatie. Afgesproken wordt dat zij niet terug gaat naar de Wenakker, maar zal worden geplaatst binnen de volwassenen psychiatrie.
(…)
Conclusie:Het betreft een thans 19-jarige vrouw bij wie de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis is gesteld. Gedurende opname werd tevens ADD vastgesteld. Er is sprake van een uitgebreide psychiatrische voorgeschiedenis, waarbij patiënte na een zeer langdurige opname op de Wenakker terecht kwam op de afdeling psychiatrie van het UMCG. De opname op de Wenakker werd gekenmerkt door herhaalde acting out met overplaatsingen naar gesloten afdelingen. De opname alhier werd gekenmerkt door een langzaam uitdoven van acting out en een zich verbeterende werkrelatie. Helaas kon de laatste stap van resocialisatie niet gerealiseerd worden.
Etiologisch van belang is de affectieve verwaarlozing door beide ouders, waarbij er tevens sprake was van seksueel misbruik door vader.”
Bespreking van de grieven
grief Ikeert [appellant] zich tegen de beslissing van de rechtbank hem niet toe te laten tot tegenbewijs tegen de door de strafkamer van hof Leeuwarden bewezen geachte feiten. Volgens [appellant] heeft hij gemotiveerd aangegeven dat en waarom de door de strafkamer van het hof bewezen geachte feiten (met name dat sprake zou zijn geweest van gemeenschap) ten onrechte bewezen zijn verklaard. [appellant] verwijst in dat verband naar een schriftelijke verklaring van [geïntimeerde] over de feiten met de titel “mijn verhaal” en naar het proces-verbaal van het verhoor van [geïntimeerde] in het hoger beroep in de strafzaak.
,met uitzondering van een afgedwongen tongzoen, die geen verkrachting oplevert (Hoge Raad 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ2653). Van seksueel binnendringen is dan ook niet slechts sprake wanneer (voltooide) seksuele gemeenschap heeft plaatsgevonden. [appellant] heeft niet weersproken dat hij met zijn tong en vingers in de vagina van [geïntimeerde] is geweest. Ook indien, zoals hij stelt, geen voltooide seksuele gemeenschap heeft plaatsgevonden, is wel sprake geweest van het (meermalen) plegen van seksuele handelingen, mede bestaande uit het seksueel binnendringen, in de zin van artikel 244 Sr. Ook indien, zoals [appellant] stelt, geen sprake is geweest van seksueel binnendringen staat vast dat [appellant] [geïntimeerde], die toen elf jaar oud was, ernstig seksueel heeft misbruikt, daarbij gebruik makend van het overwicht dat hij als volwassen vader over zijn jonge dochter had.
grieven II en III, die met elkaar samenhangen, komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank over het causaal verband tussen het seksueel misbruik en de psychiatrische problemen van [geïntimeerde]. Het hof acht betreffende dit verband een onderzoek door een deskundige gewenst. De benoeming van een psychiater die is gespecialiseerd in de behandeling van slachtoffers van seksueel misbruik ligt het meest voor de hand. Bij de vraagstelling naar het verband tussen de klachten van [geïntimeerde] en het misbruik - mede naar aanleiding van het door [appellant] gevoerde verweer dat de klachten ook zonder het misbruik zouden zijn ontstaan - kan naar het oordeel van het hof worden aangesloten bij de IWMD-vraagstelling. Daarnaast acht het hof het, met het oog op de mogelijke toepassing van de omkeringsregel en/of proportionele causaliteit, van belang de deskundige meer algemene vragen voor te leggen over het verband tussen seksueel misbruik en psychische stoornissen (meer in het bijzonder de stoornissen waaraan [geïntimeerde] leidt) en de kans op het ontstaan van die stoornissen bij seksueel misbruik. Ten slotte kunnen ook vragen over de betekenis van het al dan niet hebben plaatsgevonden van seksuele gemeenschap voor het ontstaan en/of de ernst van de psychische problematiek van [geïntimeerde] niet ontbreken.
Grief V, die zich keert tegen het oordeel van de rechtbank over het voorschot op de kosten van de deskundige, faalt dan ook.