In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] BV tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland, waarin de aanslagen in de zuiveringsheffing voor de jaren 2009 en 2010 zijn gehandhaafd. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende voor 2009 een aanslag opgelegd van € 52.709,41, gebaseerd op 1.293,80 vervuilingseenheden (v.e.), en voor 2010 een aanslag van € 49.242,84, gebaseerd op 1.208,71 v.e. Na bezwaar van belanghebbende heeft de rechtbank de aanslagen ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. De kern van het geschil betreft de vraag of de heffingsambtenaar de aanslagen op de juiste wijze heeft vastgesteld en of hij heeft voldaan aan de tegenbewijsregeling. Belanghebbende betwist de juistheid van de opgelegde aanslagen en stelt dat de heffingsambtenaar onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de vervuilingswaarde van het geloosde afvalwater. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de onderzoeken correct zijn uitgevoerd en dat de resultaten daarvan niet kunnen worden gebruikt om de aanslagen te onderbouwen. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor het jaar 2009 en vermindert de aanslag tot € 17.697, terwijl het hoger beroep voor het jaar 2010 ongegrond wordt verklaard. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de heffingsambtenaar niet onrechtmatig heeft gehandeld. De proceskosten voor het jaar 2009 worden vastgesteld op € 2.358.