ECLI:NL:GHARL:2013:8720

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 november 2013
Publicatiedatum
18 november 2013
Zaaknummer
200.113.577-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over uurtarief en betaling voor maaiwerkzaamheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante], een loonbedrijf dat zich bezighoudt met akker- en tuinbouwwerkzaamheden, tegen [geïntimeerden], die onder andere melkvee fokken. De kern van het geschil betreft de vraag of [appellante] aanspraak kan maken op het uurtarief dat in voorgaande jaren was overeengekomen voor de maaiwerkzaamheden die zij in 2010 voor [geïntimeerden] heeft verricht. In eerste aanleg heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerden] een bedrag van € 1.500,93 aan [appellante] verschuldigd zijn, maar [appellante] is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij diverse memorie's zijn ingediend en grieven zijn geformuleerd door beide partijen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen bewijs is geleverd voor een prijsafspraak voor 2010, en dat het door [appellante] gehanteerde tarief van € 95,-- per uur niet gebruikelijk was. Het hof heeft de grieven van [appellante] in het principaal appel afgewezen en de beslissing van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigd. Uiteindelijk heeft het hof [geïntimeerden] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.697,92 aan [appellante], vermeerderd met wettelijke handelsrente, en de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.113.577/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 590024 CV EXPL 12-480)
arrest van de eerste kamer van 19 november 2013
in de zaak van
[appellante],
gevestigd te [woonplaats],
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. J.U. Stam, kantoorhoudend te Hattem,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

wonende te [woonplaats],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. E.P. Eujen, kantoorhoudend te Hoogeveen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 13 maart 2012 en van 5 juni 2012 van de sector kanton, locatie Zwolle van de rechtbank Zwolle-Lelystad (verder: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 28 augustus 2012 (met grieven en producties),
- de memorie van eis,
- de memorie van antwoord, tevens van grieven in incidenteel hoger beroep (met een productie),
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep,
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellante] luidt:
"het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, de volledige vordering zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties".
2.4
In incidenteel appel heeft [geïntimeerden] gevorderd:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Het op 5 juni 2012 door de Rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, onder zaaknummer 590024 CV EXPL 12-480 tussen partijen gewezen vonnis, al dan niet onder verbetering van gronden, te bekrachtigen, met dien verstande dat appellante in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel, alsnog geheel in haar vorderingen niet ontvankelijk wordt verklaard dan wel haar vorderingen worden afgewezen;
II. Appellante in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel te veroordelen in de kosten van beide instanties, daaronder begrepen deurwaarderskosten, vastrecht, de buitengerechtelijke kosten en de nakosten, te begroten volgens het gebruikelijke tarief".

3.De vaststaande feiten

Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 1 (1.1 tot en met 1.3) van het beroepen vonnis d.d. 5 juni 2012 is geen grief ontwikkeld of anderszins van bezwaren gebleken, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan. Samen met hetgeen het hof (als gesteld en onvoldoende betwist) in hoger beroep als vaststaand aanneemt, komt het op het volgende neer:
3.1
[appellante] oefent een loonbedrijf uit en houdt zich bezig met akker-en/of tuinbouwwerkzaamheden, grondverzetwerkzaamheden en goederenvervoer.
3.2
[geïntimeerden] houden zich onder meer bezig met het fokken en houden van melkvee.
3.3
[appellante] heeft in 2008 en in 2009 voor [geïntimeerden] werkzaamheden (grasmaaien e.d.) verricht tegen een uurtarief van € 100,-- / € 105,-- respectievelijk € 75,--.
3.4
[appellante] heeft in 2010 wederom maaiwerkzaamheden e.d. in opdracht van [geïntimeerden] verricht. [appellante] heeft daarvoor op basis van een uurtarief van € 115,00 gefactureerd. Na reclame ter zake door [geïntimeerden] heeft [appellante] € 20,-- per gewerkt uur gecrediteerd.
3.5
In totaal gaat het voor 2010 om 29,77 uren.
3.6
[appellante] heeft in 2010 voor [geïntimeerden] ook bouwland bemest. Daarvoor hanteerde [appellante] een bedrag van € 2,75 per vierkante meter. Op dat tarief heeft [appellante] met terugwerkende kracht een korting gegeven van € 0,55 per vierkante meter.
3.7
[geïntimeerden] hebben in 2010 de beschikking gehad over een hark van [appellante]. [geïntimeerden] hebben in verband met reparatie van die hark een bedrag groot € 1.126,78 betaald aan [Landbouwtechniek B.V.].

4.De beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellante] stelt dat [geïntimeerden] per saldo een bedrag groot € 5.184,78 onbetaald heeft gelaten. Tezamen met het door [appellante] gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, vordert [appellante] een bedrag groot € 6.017,78.
4.2
[geïntimeerden] hebben de vorderingen van [appellante] bestreden, stellende dat er een te hoog uurtarief in rekening is gebracht, dat er allerlei dubbeltellingen zitten in de berekeningen van [appellante] en dat de hark is gehuurd en [geïntimeerden] (als huurster) er vanuit mochten gaan dat de hark verzekerd was.
4.3
De kantonrechter heeft de vordering van [appellante] toegewezen tot een bedrag van € 1.500,93 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 8 februari 2011. De kantonrechter heeft overwogen dat de proceskosten worden gecompenseerd, maar heeft in het dictum niets met zoveel woorden een beslissing over de proceskosten gegeven.

5.De grieven in het principaal en in het incidenteel appel

5.1
Grief 1in het principaal appel richt zich tegen de beslissing van de kantonrechter ten aanzien van de hoogte van het door [appellante] in redelijkheid te hanteren uurtarief.
5.2
Grief 2in het principaal appel richt zich tegen een door de kantonrechter in verband met het redelijk geachte uurtarief uitgevoerde berekening en het daarbij gehanteerde BTW tarief. De kantonrechter zou zowel het een als het ander niet goed hebben gedaan.
5.3
Grief 3in het principaal appel richt zich tegen de hoogte van het uiteindelijk door de kantonrechter toegewezen bedrag.
5.4
Grief 4in het principaal appel richt zich tegen de afwijzende beslissing van de kantonrechter met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten.
5.5
Een tweede
Grief 4in het principaal appel (verder aan te duiden als grief 4.1) richt zich tegen de afwijzing van de kantonrechter met betrekking tot de gefactureerde rente.
5.6
Grief 5in het principaal beroep richt zich tegen hetgeen de kantonrechter onder 9 heeft overwogen met betrekking tot de berekeningswijze van de wettelijke handelsrente.
5.7
Grief 6in het principaal beroep richt zich tegen de beslissing inzake de proceskosten.
5.8
Grief 1 in het incidenteel appelis gericht tegen de beslissing van de kantonrechter ten aanzien van het restant van de reparatiekosten voor de hark.
5.9
Grief 2in het incidenteel appel is eveneens gericht tegen de beslissing omtrent de proceskosten.
6.
Met betrekking tot de grieven in het principaal en incidenteel appel
6.1
Ten aanzien van de door grief 1 in het principaal appel aan de orde gestelde kwestie heeft als uitgangspunt te gelden dat partijen bij een overeenkomst van opdracht vrij zijn de hoogte van de beloning, alsmede de wijze waarop het loon wordt berekend, vast te stellen. Indien evenwel de opdrachtnemer stelt dat er geen afspraken zijn gemaakt en dat het loon op de gebruikelijke wijze moet worden berekend, terwijl de opdrachtgever zich beroept op een (oude) afspraak, rust de bewijslast voor die afspraak op de opdrachtgever. Daarbij heeft overigens te gelden dat de concrete omstandigheden van het geval een vermoeden kunnen opleveren van het bestaan van een (van het gebruik) afwijkende afspraak (zie HR 20 februari 2009,
LJN: BG8795). Indien niet komt vast te staan dat tussen partijen een afspraak ten aanzien van de hoogte van het loon is gemaakt, wordt het loon op de gebruikelijke wijze vastgesteld. Geeft ook het gebruik geen uitsluitsel, dan is een redelijk loon verschuldigd.
6.2
In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen houdt de door de grief bestreden overweging van de kantonrechter geen stand, nu het enkele feit dat partijen voor 2009 een tariefafspraak hebben gemaakt van € 75,-- per uur, niet betekent dat die afspraak – zonder andersluidende berichten van de zijde van [appellante] - ook voor 2010 heeft te gelden. Voor zover de kantonrechter zijn oordeel heeft gebaseerd op een vermoeden, is hij voorbij gegaan aan de afspraken die partijen voor 2008 hadden gemaakt en had hij [appellante] bovendien de gelegenheid moeten bieden voor tegenbewijs.
6.3
Het hof stelt vast dat in de stellingen van [geïntimeerden] niet ligt besloten dat tussen partijen voor het jaar 2010 een prijsafspraak is gemaakt, inhoudende dat de tarieven voor 2009 zouden blijven gelden. Voor een vermoeden ter zake zijn eveneens onvoldoende aanknopingspunten voorhanden, gelet op de prijsafspraken in 2008. Dat betekent dat aan een (tegen)bewijsopdracht op dit punt (aan [geïntimeerden]) niet kan worden toegekomen.
6.4
De vraag ligt derhalve voor of het door [appellante] voor 2010 (uiteindelijk) gehanteerde tarief van € 95,-- per uur gebruikelijk is, zoals door [appellante] wordt gesteld en door [geïntimeerden] wordt betwist.
6.5
Het hof stelt vast dat [geïntimeerden] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep hun stelling dat € 75,-- per uur gebruikelijk is, hebben onderbouwd met een concurrerende offerte dan wel een afrekening gebaseerd op dat tarief. [appellante], op wie de bewijslast rust dat het door hem in rekening gebrachte tarief gebruikelijk is, heeft haar stelling niet nader onderbouwd en wijst enkel op de eigen (nog hogere) offerte voor 2008. Nu een bewijsaanbod van de zijde van [appellante] op dit punt niet voorligt, volgt het hof [geïntimeerden] in hun stelling dat € 75,-- per uur in 2010 gebruikelijk was.
6.6
De grief treft derhalve in zoverre uiteindelijk toch geen doel.
6.7
Met betrekking tot de tweede en de derde grief in het principaal appel stelt het hof vast dat partijen het er over eens zijn dat de kantonrechter een onjuiste berekening heeft gemaakt. Uitgaande van 29,77 uren à € 75,-- per uur had in totaal 2 x € 595,40 ex BTW (6% en geen 19%) dienen te worden gecrediteerd. Er is feitelijk € 595,40 (ex 6 % BTW) door [appellante] gecrediteerd, welk bedrag nogmaals op de vordering van [appellante] in mindering moet worden gebracht. In mindering komt derhalve een bedrag van € 631,12 in plaats van het door de kantonrechter gehanteerde bedrag van € 828,11.
6.8
De grieven treffen doel en hebben ook gevolgen voor de definitieve uitkomst van grief 1 in het principaal appel.
6.9
Ten aanzien van de grieven 4.1 en 5 in het principaal appel oordeelt het hof dat waar partijen geen afwijkend rentepercentage zijn overeengekomen, het niet aangaat dat [appellante] eenzijdig een percentage van toepassing verklaart. De berekening van de rente, zoals [appellante] die heeft gepresenteerd is bovendien onnavolgbaar en in hoger beroep niet nader toegelicht, zodat het hof de kantonrechter in diens beslissing ter zake volgt. Nu niet is betwist dat de onderhavige overeenkomst een handelsovereenkomst is als bedoeld in artikel 6:119a BW, heeft de kantonrechter met juistheid de wettelijke handelsrente gehanteerd. Gelet op het dispuut dat tussen partijen is ontstaan over de hoogte van de facturen en de achterstallige betalingen en gelet op hetgeen hiervoor met betrekking tot de grieven 1 tot en met 3 in het principaal appel is overwogen, heeft de kantonrechter met juistheid slechts rente toegewezen over het resterende saldo vanaf de dag waarop de laatste betaling van de kant van [geïntimeerden] heeft plaats gevonden, te weten 8 februari 2012.
6.1
De grieven falen.
6.11
De (achteraf gezien gegronde) discussie tussen partijen omtrent de hoogte van de facturen en hetgeen hiervoor dienaangaande is overwogen en beslist, brengt mede dat de door [appellante] in rekening gebrachte buitengerechtelijke incassokosten, wat daar verder ook van zij, niet voor vergoeding in aanmerking komen. Grief 4 in het incidenteel appel snijdt derhalve geen hout.
6.12
Grief 1 in het incidenteel appel heeft betrekking op een factuur die [geïntimeerden] begin 2010 van [Landbouwtechniek B.V.] hebben ontvangen en voldaan en waarvan [geïntimeerden] de helft willen verrekenen met hetgeen zij nog aan [appellante] dienen te betalen. [geïntimeerden] stellen dat zij de hark van [appellante] hadden gehuurd en dat [appellante], als verhuurder, de hark had dienen te verzekeren. Slechts vanwege de relatie met zowel [appellante] als [Landbouwtechniek B.V.] hebben [geïntimeerden] de helft van de reparatiekosten voor hun rekening willen nemen.
6.13
[appellante] heeft zowel in eerste aanleg (ter gelegenheid van de comparitie van partijen) als in hoger beroep (in reactie op de grief) betwist dat de hark door haar aan [geïntimeerden] is verhuurd. Volgens [appellante] heeft zij de hark aan [geïntimeerden] geleend.
6.14
Het hof stelt vast dat [geïntimeerden] op dit punt geen bewijs hebben aangeboden, zulks terwijl op hen, als partij die zich beroepen op verrekening, de bewijslast rust. Nu [geïntimeerden] opdracht hebben gegeven aan [Landbouwtechniek B.V.] om de hark te repareren en een rechtsverhouding op grond waarvan [appellante] voor die reparatiekosten (deels) aansprakelijk zou zijn, niet is komen vast te staan, treft de grief – wat daar verder ook van zij – geen doel.
6.15
Alhoewel grief 3 in het principaal appel aanleiding geeft tot (partiële) vernietiging van het vonnis, waarvan beroep, en een correctie voor wat betreft het door [geïntimeerden] aan [appellante] te betalen bedrag, blijft overeind dat partijen over en weer in het (on) gelijk worden gesteld, zodat de beslissing van de kantonrechter ten aanzien van de kosten in eerste aanleg juist is.
6.16
Grief 1 in het principaal appel en grief 2 in het incidenteel appel zijn derhalve vergeefs voorgesteld.

7.Slotsom

Het vonnis waarvan beroep, zal in het principaal appel op praktische gronden worden vernietigd. Opnieuw rechtdoende wordt de vordering van [appellante] toegewezen tot een bedrag groot € 1.697,92 (€ 2.329,04 minus € 631,12), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als door de kantonrechter is beslist. De kosten in eerste aanleg worden volledig gecompenseerd. Nu partijen ook in hoger beroep over en weer in het (on)gelijk worden gesteld, zal het hof ook die kosten compenseren als hieronder aan te geven.
Het beroep in het incidenteel appel zal worden verworpen met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten (1/2 punt tarief I).
Beslissing
Het gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:
In het principaal appel:
vernietigt het vonnis d.d. 5 juni 2012, waarvan beroep;
en opnieuw recht doende:
veroordeelt [geïntimeerden] tot betaling aan [appellante] van een bedrag groot € 1.697,92 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 8 februari 2011 tot aan de dag der voldoening,
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
belast ieder der partijen met de eigen kosten in eerste aanleg en in hoger beroep;
wijst het meer of anders gevorderde af.
In het incidenteel appel:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [geïntimeerden] in de proceskosten aan de zijde van [appellante] en begroot die op € 316,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart die proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. K.E. Mollema, mr. L. Groefsema en mr. R.A. Weening en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 19 november 2013.