Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
geïntimeerde,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
"* Het gehuurde is bestemd voor de huisvesting van deelnemers die zijn ingeschreven aan een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsopleidingen of studenten die zijn ingeschreven aan een Universiteit of Hogeschool als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen a en b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.* Na beëindiging van de huurovereenkomst met huurder zal verhuurder de woonruimte opnieuw verhuren aan een deelnemer of een student in de zin van het vorige lid.* Het is huurder bekend dat verhuurder een actief doorstromingsbeleid voert, zolang de vraag naar studentenhuisvesting groter is dan het aanbod.* In dat kader zal verhuurder huurder jaarlijks verzoeken om een kopie van het bewijs van inschrijving voor het lopende studiejaar aan een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsopleidingen of een Universiteit of Hogeschool als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen a en b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.* Indien huurder niet binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek bedoeld in het vorige lid de gevraagde kopie heeft verstrekt, kan verhuurder de huurovereenkomst opzeggen. Verhuurder zal hierbij een opzegtermijn van één jaar hanteren, vanaf de datum van bovengenoemd verzoek.* Indien huurder na opzegging maar voor de beëindiging alsnog het gevraagde bewijs van inschrijving overlegt, kan verhuurder administratiekosten in rekening brengen ten bedrage van € 200,- (...)* Huurder geeft verhuurder hierbij toestemming om periodiek bij de onderwijsinstelling te informeren of huurder daar nog is ingeschreven.Ja/Nee(doorhalen wat niet van toepassing is)."
Memorie van toelichting (TK 2003-2004, 29 707, nr. 3) p. 5:III. OvergangsrechtHet onderhavige wetsvoorstel heeft onmiddellijke werking voor lopende huurovereenkomsten, uiteraard mits die huurovereenkomsten voldoen aan de eisen, zoals gesteld in het voorgestelde artikel 274, lid 4, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Wat betreft de toepasselijkheid van het voorgestelde artikel 274, lid 4, onderdeel 3°, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zal daaraan in de regel niet zijn voldaan. In dat geval kan langs de weg van «het doen van een redelijk aanbod» in de zin van artikel 274, lid 1, onderdeel d, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek worden bereikt dat het betreffende beding alsnog in de huurovereenkomst wordt opgenomen.
5.De beslissing
1 maart 2013