In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 11 juli 2013, die de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met een jaar had verlengd. De jeugdige, geboren in 1992 en verblijvende in een kliniek, had beroep aangetekend tegen deze beslissing. Het hof heeft de jeugdige en zijn raadsman, mr. M.A.W. Nillessen, gehoord, evenals de advocaat-generaal, mr. M.J.M. van der Mark, en een deskundige psychiater. De raadsman stelde dat de vordering van de officier van justitie afgewezen moest worden, omdat de jeugdige een positieve ontwikkeling had doorgemaakt en niet verder geconfronteerd moest worden met zijn verleden. Subsidiair werd verzocht om de maatregel voorwaardelijk te beëindigen, verwijzend naar de Scoppola-uitspraak van het EHRM, die stelt dat de voor de verdachte gunstigste bepalingen moeten worden toegepast als de wet na het plegen van het feit is veranderd. De advocaat-generaal pleitte voor bevestiging van de beslissing van de rechtbank, met de argumentatie dat de jeugdige gemotiveerd is en dat een Scholings- en Trainingsprogramma (STP) noodzakelijk is voor zijn ontwikkeling en om recidive te voorkomen. Het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had beslist en bevestigde de beslissing, met inachtneming van de overgangsregeling in artikel VI van de Wet van 13 december 2010. Het hof concludeerde dat artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat voor de inwerkingtreding van de wet luidde, van toepassing was op de feiten die de jeugdige had gepleegd voor 1 juli 2011. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, met de verwachting dat de kliniek het STP voortvarend zal uitvoeren.