ECLI:NL:GHARL:2013:9132

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
2 december 2013
Zaaknummer
12/00534
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leges voor bouwvergunning door gemeente Lopik

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 13 juni 2012, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De heffingsambtenaar van de gemeente Lopik had leges van € 899 geheven voor de behandeling van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning voor een schapenschuur. De aanvraag was ingediend op 21 mei 2007, maar de beslissing was aangehouden tot het moment waarop het bestemmingsplan in werking trad. Belanghebbende betwistte de legesheffing en stelde dat de heffingsambtenaar het gelijkheidsbeginsel had geschonden door in vergelijkbare gevallen geen leges te heffen. Tijdens de zitting op 3 september 2013 werd de zaak behandeld door mr. A.J. Reitsma, onder toezicht van mr. J.M. Willems. Het hof oordeelde dat de uitspraak van de rechtbank vernietigd moest worden, omdat mr. Reitsma ten tijde van de zitting geen rechter was en dus onbevoegd om een geldige uitspraak te doen. Het hof besloot de zaak zelf af te doen, omdat er geen nadere behandeling door de rechtbank nodig was. Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht leges had geheven, omdat de aanvraag in behandeling was genomen, ongeacht of de vergunning werd verleend. Het hoger beroep van belanghebbende werd gegrond verklaard, maar het beroep bij de rechtbank bleef ongegrond, waardoor de uitspraak op bezwaar in stand bleef.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer: 12/00534
uitspraakdatum:
3 december 2013
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 13 juni 2012, nummer SBR 11/4339, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Lopik(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij schriftelijke kennisgeving, gedagtekend 2 augustus 2011, ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning een bedrag van € 899 aan leges geheven van belanghebbende.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar het bedrag aan leges gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Utrecht (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 13 juni 2012 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en [...], als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [...], namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [...].
1.7
Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Op 21 mei 2007 heeft de gemeente Lopik de aanvraag van belanghebbende ontvangen voor een reguliere bouwvergunning. De aanvraag heeft betrekking op de bouw van een schapenschuur op het perceel [a-straat 1] in[Q]. De bouwkosten bedragen € 35.500.
2.2
Het perceel valt binnen het gebied dat wordt bestreken door het ontwerpbestemmingsplan “Landelijk Gebied [Q]”. Voor dit gebied is op 27 maart 2007 door de gemeenteraad een voorbereidingsbesluit genomen, ingaande 12 april 2007. Op grond van artikel 50 van de Woningwet is de beslissing op de aanvraag aangehouden tot het moment waarop het bestemmingsplan in werking is getreden. Het bestemmingsplan is, voor zover hier van belang, goedgekeurd. De agrarische bestemming die het perceel in een vorig bestemmingsplan kende is in het nieuwe bestemmingsplan niet gehandhaafd.
2.3
Artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet bepaalt dat rechten kunnen worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
2.4
De Verordening op de heffing en invordering van Leges 2007 (hierna: de Legesverordening) bepaalt onder meer:
“(…)
Artikel 2 Belastbaar feitOnder de naam 'leges' worden rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Artikel 3 BelastingplichtBelastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend.
(…)
Artikel 5 Tarieven
1. De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
2. Voor de berekening van de leges wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.
Artikel 6 Wijze van heffing
De leges worden geheven bij wege van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur. Het gevorderde bedrag wordt mondeling, dan wel door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de belastingschuldige bekendgemaakt.
(…)
Artikel 9 TeruggaafGehele of gedeeltelijke teruggaaf van leges ter zake van een in de tarieventabel omschreven dienst wordt verleend op een aanvraag als bedoeld in artikel 242 van de Gemeentewet en overeenkomstig een met betrekking tot die dienst in de bij deze verordening behorende tarieventabel opgenomen bepaling.
(…)”
2.5
Hoofdstuk 5.2.3. van de bij de Legesverordening behorende Tarieventabel 2007 bepaalt dat het tarief ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel p, van de Woningwet indien de bouwkosten € 25.000 en hoger zijn bedraagt 2,4% van de bouwkosten plus € 946,50. De berekende tarieven worden afgerond naar beneden op een veelvoud van € 1,00.
2.6
Hoofdstuk 5.3.3. van de Tarieventabel 2007 bepaalt dat indien de gevraagde vergunning niet wordt verleend, teruggaaf wordt verleend van 50% van de geheven leges.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de heffingsambtenaar terecht ter zake van de aanvraag van de bouwvergunning leges heeft geheven.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de heffingsambtenaar bevestigend.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de kennisgeving.
3.5
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

de uitspraak van de Rechtbank
4.1
De behandeling ter zitting en de uitspraak is gedaan door mr. A.J. Reitsma, rechterlijk ambtenaar in opleiding, “onder toezicht en verantwoordelijkheid van mr. J.M. Willems, rechter”.
4.2
Nu blijkens het proces-verbaal van de zitting de behandeling van de zaak is geschied door mr. Reitsma gaat het Hof ervan uit dat, in weerwil van hetgeen in de kop van het proces-verbaal is vermeld, in het proces-verbaal met “de rechter” mr. Reitsma is bedoeld. De uitspraak is ondertekend door mr. J.M. Willems.
4.3
De goede procesorde brengt, gelet op de artikelen 8:11, 8:69, eerste lid, en 8:77, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in hun onderlinge samenhang bezien, mee dat de uitspraak van een enkelvoudige kamer wordt gedaan en ondertekend door de rechter die de behandeling ter zitting heeft geleid. Op die regel kan in de voorliggende situatie geen uitzondering worden gemaakt. Daarnaast lijdt de uitspraak aan een ander gebrek. Mr. Reitsma is ten tijde van de zitting geen rechter en daardoor onbevoegd tot het doen van een geldige uitspraak. De uitspraak dient mitsdien te worden vernietigd. Belanghebbende heeft, daarnaar ter zitting van het Hof gevraagd, opgemerkt dat hij in dat geval geen terugwijzing naar de Rechtbank wenst doch afdoening door het Hof. Het Hof zal aan dat verzoek gevolg geven omdat de zaak ook naar het oordeel van het Hof geen nadere behandeling door de Rechtbank behoeft.
de grieven
4.4
In hoger beroep verdedigt belanghebbende, blijkens zijn verklaring ter zitting, niet langer de stelling dat de Legesverordening onverbindend is.
4.5
Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door gelijke gevallen ongelijk te behandelen, meer specifiek, door geen leges te heffen na de weigering van een bouwvergunning voor een woonhuis op het perceel [b-straat 1] te [R]. De heffingsambtenaar betwist dat in dat geval geen leges is geheven en heeft een kennisgeving overgelegd waaruit dit zou moeten volgen. Belanghebbende heeft vervolgens de juistheid van de kennisgeving betwist. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat de heffingsambtenaar inderdaad in het genoemde geval geen leges heeft geheven, heeft het volgende te gelden.
4.6
Belanghebbende heeft niet gesteld en aannemelijk gemaakt dat de ongelijkheid berust op gevoerd beleid of op een oogmerk van begunstiging. Indien de ongelijke behandeling niet steunt op een gevoerd beleid en niet voortkomt uit een oogmerk van begunstiging, dient bij de afweging van het beginsel dat de wet moet worden toegepast, tegen het beginsel dat de administratie gelijke gevallen gelijk moet behandelen, aan laatstgenoemd beginsel ook doorslaggevende betekenis te worden toegekend als in een meerderheid van de met het geval van de betrokken belastingplichtige vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven, met dien verstande dat hierbij niet in aanmerking mogen worden genomen gevallen zoals die waarin een juiste wetstoepassing is achterwege gebleven vanwege het geringe financiële belang of de aanslag niet overeenkomstig de wet is vastgesteld ten gevolge van tik- of schrijffouten of daarmee gelijk te stellen vergissingen (vgl. HR 17 juni 1992, 27 048, ECLI:NL:HR:1992:ZC5016). Belanghebbende stelt dat in één geval, hiervoor genoemd, heffing van leges achterwege is gebleven. Het beroep op de meerderheidsregel faalt mitsdien. Belanghebbende heeft dusdoende niet aannemelijk gemaakt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden.
4.7
Belanghebbende beklaagt zich er voorts over dat leges wordt geheven indien de vergunning niet wordt afgegeven. Hij stelt in feite dat in zo’n geval geen dienst wordt verleend. De heffingsambtenaar heeft, nadat de aanvraag in behandeling was genomen, gelet op het hiervoor in 2.3 tot en met 2.5 vermelde, terecht een bedrag van € 899 aan leges geheven. De omvang van de aan de aanvraag bestede arbeid is daarbij irrelevant.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond. Het bij de Rechtbank ingestelde beroep is evenwel ongegrond, de uitspraak op bezwaar blijft mitsdien in stand.

5.Proceskosten

In hoger beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar ingestelde beroep ongegrond, en
– gelast dat de gemeente Lopik aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 41 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 115 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lamens, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op
3 december 2013in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(C.E. te Brake)
(J. Lamens)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op : 3 december 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.