ECLI:NL:GHARL:2013:9187

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
3 december 2013
Zaaknummer
200.114.670-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens drankgebruik en bewijsvoering in civiel recht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een ontslag op staande voet van een werknemer, [appellant], die bij [geïntimeerde] werkzaam was als betonmedewerker. Het ontslag vond plaats op 2 februari 2011, nadat de werknemer op het werk was verschenen en vermoedelijk onder invloed van alcohol was. De werkgever, [geïntimeerde], had de werknemer eerder gewaarschuwd over zijn alcoholgebruik, wat was vastgelegd in de huisregels van het bedrijf. De kantonrechter had in eerdere vonnissen geoordeeld dat het bewijs van alcoholgebruik was geleverd op basis van alcoholtesten en getuigenverklaringen. De werknemer had hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de kantonrechter, maar het hof oordeelde dat de grieven van de werknemer niet gegrond waren. Het hof bevestigde de eerdere oordelen van de kantonrechter en oordeelde dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden en het gedrag van de werknemer. De werknemer werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van 9 november 2011 en werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.114.670/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 520288 CV EXPL 11-12639)
arrest van de eerste kamer van 3 december 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. B. van Dijk, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. S.M. van Meer, kantoorhoudende te Nijkerk.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 9 november 2011, 11 januari 2012 en 8 augustus 2012 door de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 14 september 2012 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van voormelde vonnissen met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 16 oktober 2012. De conclusie van de appeldagvaarding luidt:
"(…) om bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het op 9 november 2011, 11 januari 2012 en 8 augustus 2012 (...) tussen partijen gewezen vonnissen te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, de vorderingen van appellant (...) alsnog toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties, en tot terugvordering van al hetgeen appellant uit hoofde van het vonnis waarvan appèl, aan geïntimeerde heeft voldaan."
2.2
[appellant] heeft van grieven gediend en daarbij geconcludeerd - naar het hof begrijpt - conform de appeldagvaarding.
2.3
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord geconcludeerd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot bekrachtiging van het aangevallen vonnis en tot veroordeling van [appellant] in de kosten van het appel.
2.4
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
2.5
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (
Stb. 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.

3.De feiten

3.1
De kantonrechter heeft in de onderdelen 1.1 tot en met 1.7 van het aangevallen vonnis van 11 januari 2012 feiten vastgesteld. Hiertegen is niet gegriefd en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken. Deze feiten luiden, aangevuld met wat verder over de feiten als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende gemotiveerd betwist vaststaat, als volgt.
3.2
[geïntimeerde] exploiteert een bedrijf dat zich bezig houdt met grondverzet en het aanleggen van beton(constructies).
3.3
[appellant] is bij [geïntimeerde] werkzaam geweest als betonmedewerker. Eerst op basis van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, van 30 mei 1994 tot 1 januari 2007. Met ingang van 1 januari 2007 had [appellant] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het basissalaris van [appellant] bedroeg laatstelijk € 2.504,96 per vier weken, exclusief 8% vakantiegeld.
3.4
Als betonmedewerker was [appellant] verantwoordelijk voor onder meer het maken van bekistingen voor funderingen, het storten van beton en het afwerken van betonvloeren met vlindermachines. De vlindermachines werden onder meer door [appellant] per vrachtauto van het bedrijf van [geïntimeerde] naar de werkplek vervoerd.
3.5
In het arbeidsreglement (de "huisregels") van [geïntimeerde] is onder het kopje "Ongewenste gedragsvormen" onder meer vermeld:
"● Alcohol, drugs en medicijnen
Het is verboden gebruik te maken van alcohol, drugs en medicijnen die o.a. de prestaties van het werk nadelig beïnvloeden, zowel tijdens als korte tijd voor de aanvang van het werk. Overtredingen kunnen aanleiding zijn tot het beëindigen van het dienstverband."
3.6
[appellant] kende voormelde inhoud van het arbeidsreglement van [geïntimeerde].
3.7
[appellant] is op 2 februari 2011 's middags op zijn werk verschenen. Andere werknemers hebben de directie van [geïntimeerde] gewaarschuwd dat [appellant] mogelijk niet nuchter was. De directeur van [geïntimeerde], [directeur], is daarop naar de werkplek gegaan en heeft aldaar met [appellant] gesproken. [appellant] heeft ingestemd met het verzoek van [directeur] om twee verschillende alcoholtests te doen. Hierbij waren ook twee uitvoerders aanwezig, te weten de heren [uitvoerder 1] en [uitvoerder 2].
3.8
De uitkomst van de alcoholtests was voor [directeur] aanleiding om [appellant] nog diezelfde dag op staande voet te ontslaan. Bij brief van [geïntimeerde] van 3 februari 2011 is het ontslag aan [appellant] bevestigd als volgt:
"(...)
De reden voor de opzegging is u al medegedeeld. Uw collega's hadden een sterk vermoeden dat u alcohol had genuttigd. Ik heb u gevraagd of dat juist was. U ontkende. Wij hebben in het bijzijn van twee uitvoerders op het werk, met uw toestemming, een tweetal alcoholtests gedaan. Uit deze testen bleek onomstotelijk dat het alcoholpromillage veel te hoog was (0,8 promille).
U bent al meerdere malen aangesproken op drankgebruik tijdens het werk. In de bedrijfsregels, die bij u bekend en in uw bezit zijn, is duidelijk opgenomen dat gebruik van o.a. alcohol zowel tijdens als korte tijd voor aanvang van het werk niet is toegestaan. Overtreding hiervan kan aanleiding zijn tot het beëindigen van het dienstverband.
Aangezien wij u meerdere malen hebben gewaarschuwd en de gevolgen bij u bekend zijn hebben wij u ontslag op staande voet gegeven. Gezien uw functie (het werken met machines en vrachtwagens op de openbare weg) kunnen wij een te hoog alcoholpromillage niet accepteren. Daarbij komt dat u aantoonbaar heeft gelogen toen ik u vroeg of u had gedronken. Deze gedragingen zijn ieder op zich dan wel in combinatie reden voor het ontslag op staande voet.
(...)"
3.9
Op 3 februari 2011 heeft [appellant] zich telefonisch ziek gemeld.
3.1
[appellant] heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen en zich beschikbaar gehouden voor arbeid.
3.11
In kort geding heeft [appellant] wedertewerkstelling gevorderd en betaling van zijn salaris (plus wettelijke verhoging) vanaf 3 februari 2011. Bij vonnis van 9 juni 2011 heeft de kantonrechter deze vorderingen afgewezen (zaaknr. 505025 VV EXPL 11-58).

4.De procedure in eerste aanleg

4.1
In eerste aanleg heeft [appellant] zich op de nietigheid van het gegeven ontslag beroepen en wedertewerkstelling alsmede voldoening van het loon vanaf 3 februari 2011 gevorderd, met nevenvorderingen.
4.2
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
4.3
Bij vonnis van 9 november 2011 heeft de kantonrechter een comparitie gelast, die is gehouden op 16 december 2011. Bij vonnis van 11 januari 2012 heeft de kantonrechter [geïntimeerde] opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat [appellant] tijdens dan wel kort voor aanvang van het werk op 2 februari 2011 alcohol heeft gebruikt.
4.4
[geïntimeerde] heeft nader bewijs bijgebracht en als getuigen zijn gehoord: de heren [directeur], [uitvoerder 1], [uitvoerder 2] en [getuige 4]. [appellant] heeft in contra-enquête zichzelf doen horen. In het eindvonnis van 8 augustus 2012 heeft de kantonrechter geoordeeld dat het bewijs geleverd is. De kantonrechter heeft vervolgens de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde], inclusief de taxe voor de gehoorde getuigen.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1
Tegen het vonnis van 9 november 2011 zijn geen grieven ontwikkeld. In zoverre zal [appellant] niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep.
5.2
[appellant] heeft drie grieven ontwikkeld. Met
grief Ibeklaagt [appellant] zich er over dat de kantonrechter niet op alle in eerste aanleg aangevoerde argumenten van [appellant] is ingegaan.
Grief IIklaagt er over dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat [appellant] meerdere malen zou zijn aangesproken op gedrag dat verband houdt met het onder invloed op het werk verschijnen.
Grief IIIstelt aan de orde dat de kantonrechter ten onrechte bewezen heeft geacht dat [appellant] op 2 februari 2011 onder invloed op zijn werk is verschenen. In de toelichting op deze grief klaagt [appellant] er onder meer over dat het oordeel van de kantonrechter onbegrijpelijk is gemotiveerd en dat de kantonrechter doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan getuigenverklaringen. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
5.3
Het hof stelt voorop dat op grond van art. 7:678 lid 1 BW als dringende redenen in de zin van art. 7:677 lid 1 BW worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag óf van zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in de beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
5.4
De bewijslast van de aanwezigheid van een dringende reden, de onverwijldheid van de opzegging en de gelijktijdige mededeling rust op [geïntimeerde] als de werkgeefster. Naar 's hofs oordeel terecht heeft de kantonrechter [geïntimeerde] daarom bij tussenvonnis van 11 januari 2012 belast met het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [appellant] tijdens dan wel kort voor aanvang van het werk op 2 februari 2011 alcohol heeft gebruikt.
5.5
Het hof onderschrijft hetgeen de kantonrechter ter motivering van zijn (bewijs)oordelen in het tussenvonnis van 11 januari 2012 en in het eindvonnis van 8 augustus 2012 heeft overwogen en neemt die motivering over. Het hof voegt hier het volgende aan toe.
5.6
Het hof onderschrijft niet de stelling van [appellant] dat alcoholgebruik in het kader van deze procedure alleen sluitend te bewijzen zou zijn door middel van een bloedproef. In het civiele recht kan bewijs immers worden geleverd door alle middelen, tenzij de wet anders bepaalt (art. 152 lid 1 Rv). Uit zijn motivering blijkt dat de kantonrechter één en ander heeft onderkend. In het vonnis van 11 januari 2012 heeft de kantonrechter immers geoordeeld dat met de door [geïntimeerde] gepresenteerde resultaten van de blaastesten, gelet op het uitdrukkelijke verweer van [appellant] dat hij geen alcohol had gebruikt, het bewijs nog niet was geleverd. Na aanvullende bewijslevering door [geïntimeerde] heeft de kantonrechter in het vonnis van 8 augustus 2012 op grond van de nadere bewijsstukken en de afgelegde getuigenverklaringen, beschouwd in samenhang met de resultaten van de blaastesten, geoordeeld dat het bewijs geleverd was. Anders dan [appellant] ingang wil doen vinden, heeft de kantonrechter dan ook niet uitsluitend gewicht toegekend aan getuigenverklaringen. Daarbij merkt het hof nog op dat het bewijs dat bij vonnis van 11 januari 2012 aan [geïntimeerde] is opgedragen geen betrekking heeft op tegenbewijs, zoals [appellant] in zijn toelichting op grief III stelt. Uit het vonnis van 8 augustus 2012 blijkt evenmin dat de kantonrechter aan de door [appellant] afgelegde verklaring de beperkte bewijskracht van de partijgetuige ex art. 164 lid 2 Rv heeft toegekend, hoewel in het proces-verbaal van het op 14 mei 2012 gehouden getuigenverhoor ten onrechte is vermeld dat [appellant] partijgetuige is.
5.7
Bij zijn beoordeling heeft de kantonrechter niet uit het oog verloren dat de betrouwbaarheid van de door [geïntimeerde] gebruikte blaastesten door [appellant] in twijfel is getrokken. Integendeel, de kantonrechter heeft meegewogen dat [geïntimeerde] de betrouwbaarheid van de blaastesten nader heeft onderbouwd en dat [appellant] hiertegen geen (nader) steekhoudend verweer heeft gevoerd. De kantonrechter heeft ook meegewogen dat de getuigen geen dranklucht bij [appellant] hebben geroken. Hierin ligt besloten dat de kantonrechter het verweer van [appellant] dat de geur van alcohol niet te verbloemen is door het gebruik van sterke aftershave, roken en/of kauwgum, een rol heeft laten spelen in zijn oordeelsvorming. De kantonrechter heeft er evenmin aan voorbij gezien, anders dan [appellant] schijnt te menen, dat [appellant] heeft gesteld dat hij Oxazepam gebruikt en medicijnen voor zijn diabetes. De kantonrechter heeft immers geoordeeld dat het niet aannemelijk is geworden dat de gedragingen van [appellant] op 2 februari 2011 verklaard kunnen worden door een andere oorzaak dan alcoholgebruik (kort) voor aanvang van het werk.
5.8
Voor zover [appellant] erover klaagt dat de kantonrechter heeft aangenomen dat [appellant] door zijn werkgeefster eerder zou zijn aangesproken op zijn gedrag, berust dit op een onjuiste lezing van de aangevallen vonnissen. Het oordeel van de kantonrechter zoals gegeven in het vonnis van 11 januari 2012 dat [appellant] heeft te gelden als een gewaarschuwd man, berust erop dat [appellant] niet heeft bestreden dat hij op de hoogte was van de huisregels van [geïntimeerde], waarin het gebruik van alcohol tijdens of korte tijd voor het werk nadrukkelijk is verboden en waarin is bepaald dat overtreding van dit verbod tot ontslag kan leiden.
5.9
Het hof acht bovendien bewezen dat [appellant] vaker is gewaarschuwd. Uit de geschreven verklaring van [uitvoerder 2] van 23 mei 2011, waarvan hij de inhoud onder ede heeft bevestigd, blijkt dat [appellant] in het verleden geregeld in de fout is gegaan en daar door de toenmalige directeur,[A], diverse malen op aangesproken is en meerdere keren van de werkplek is gehaald. Eénmaal is [appellant] volgens [uitvoerder 2] door de politie aangehouden terwijl hij met teveel drank op in een bedrijfsauto reed. Ook is [appellant] door zijn collega's aangesproken op zijn drankprobleem, zo blijkt uit voormelde verklaring van [uitvoerder 2], de (gezamenlijke) schriftelijke verklaring van 24 mei 2011 van [getuige 5] en [getuige 4] (die de inhoud van deze verklaring onder ede heeft bevestigd) en de schriftelijke verklaring van 23 mei 2011 van [getuige 6]. Het hof heeft bij de bewijswaardering meer gewicht toegekend aan de min of meer concrete verklaringen van [uitvoerder 2], [getuige 5], [getuige 4] en [getuige 6] dan aan de blote ontkenning van [appellant]. Het argument van [appellant] dat goed werkgeverschap meebrengt dat [geïntimeerde] in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld door [appellant] niet te confronteren met zijn alcoholprobleem en hem ertoe te bewegen om daarvan af te raken, stuit af op voormeld oordeel dat [appellant] reeds voldoende gewaarschuwd was.
5.1
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat het ontslag op staande voet, gelet op het hiervoor in 5.3 aangegeven criterium, gerechtvaardigd was. De omstandigheid dat zijn moeder op 1 februari 2012 is overleden, zoals [appellant] heeft gesteld, speelt hierbij geen rol, aangezien [appellant] dit niet bij [geïntimeerde] heeft gemeld toen hij geconfronteerd werd met zijn alcoholgebruik en hem door zijn directeur is gevraagd of "er iets aan de hand was". [geïntimeerde] heeft onweersproken gesteld dat [appellant] in antwoord daarop niet heeft gesproken over zijn diabetes en/of het overlijden van zijn moeder.
5.11
Onbegrijpelijk gemotiveerd is het oordeel van de kantonrechter dan ook geenszins. De slotsom luidt dat de grieven falen en dat de aangevallen vonnissen zullen worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De proceskosten zullen worden vastgesteld op € 666,- aan verschotten en op € 894,- aan geliquideerd salaris van de advocaat (1 punt in tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover gericht tegen het vonnis van 9 november 2011;
bekrachtigt de aangevallen vonnissen van 11 januari 2012 en 8 augustus 2012;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het geding in hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad, en stelt deze kosten aan de zijde van [geïntimeerde] vast op:
- € 666,- aan verschotten,
- € 894,- aan geliquideerd salaris van de advocaat;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. M.E.L. Fikkers, mr. H. de Hek en mr. A.M. Koene en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 3 december 2013.