ECLI:NL:GHARL:2013:9487
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- R.A. Dozy
- M.H.H.A. Moes
- A.J.H. Blaisse-Ozinga
- Rechtspraak.nl
Verdeling van pensioenrechten in het kader van echtscheiding en de eisen van redelijkheid en billijkheid
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep van een vrouw tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem. De vrouw, appellante in het principaal hoger beroep, vorderde verrekening van de door haar ex-echtgenoot opgebouwde pensioenrechten tot aan de datum van hun echtscheiding. Het huwelijk van partijen was van 5 april 1962 tot 12 juli 1982 in algehele gemeenschap van goederen. De vrouw had in eerste aanleg geen gelijk gekregen, en het hof moest nu beoordelen of de eisen van redelijkheid en billijkheid in de weg stonden aan haar vordering.
De vrouw had haar vordering gebaseerd op het arrest Boon/Van Loon, waarin werd bepaald dat pensioenrechten die tijdens het huwelijk zijn opgebouwd, in beginsel bij de verdeling van de gemeenschap betrokken moeten worden. Het hof oordeelde dat de vrouw ontvankelijk was in haar hoger beroep, ondanks de stelling van de man dat de waarde van de vordering onder de appelgrens bleef. Het hof stelde vast dat de vrouw een verrekeningsvordering had, maar dat de omstandigheden van het geval, waaronder de lange tijd die verstreken was sinds de echtscheiding en de pensionering van de man, meebrachten dat de vordering niet toegewezen kon worden.
Het hof concludeerde dat de man, die sinds 2009 met pensioen was, niet in staat was om enige uitkering te doen aan de vrouw. De vrouw had geen eigen pensioen opgebouwd en verkeerde in een financieel kwetsbare positie, maar het hof oordeelde dat de man zijn financiële situatie niet meer kon herstellen en dat de vrouw dertig jaar na de echtscheiding niet meer kon verwachten dat er nog een verrekening zou plaatsvinden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg.