4. Het hof zal hierna de door de rechtbank vastgestelde feiten herhalen, aangevuld met enige feiten die in hoger beroep tevens als vaststaand kunnen worden aangemerkt.
4.1. Op het perceel aan [adres] (verder: het perceel) stond van 1884 tot 1980 de strokartonfabriek "Union". In 1980 ging Union Papier en Verpakking B.V. failliet. De gemeente heeft het perceel met daarop staande opstallen uit de faillissementsboedel verworven. Pogingen van de gemeente om een nieuwe bestemming voor het complex te vinden hadden geen succes.
4.2. Omdat het complex verpauperde en een negatieve invloed had op de verkoopbaarheid van het naastgelegen industrieterrein, heeft de gemeente in 1985 besloten het Unioncomplex te laten slopen. Daartoe zijn eerst onderhandelingen gevoerd met Grontmij als sloper, en, toen die niet tot succes leiden, met [Slooptechniek B.V.].
4.3. [Slooptechniek B.V.] heeft op 3 januari 1989 van de gemeente opdracht gereken tot de sloop voor een "aanneemsom" van hfl 540.000,-, waarbij de funderingen in de grond mochten blijven zitten (behoudens de bovenste 30 cm). In de opdracht is verwezen naar de begroting van
11 november 1988. Daarin is ondermeer vermeld: Afvoeren dakplaten en isolatie 1500 m3 "inclusief stortkosten".
Laatgenoemde toevoeging komt niet voor bij de overige posten die verwijderd moeten worden. In eerdere versies van de begroting voor het slopen is vermeld dat het dak uit asbesthoudende eternietgolfplaten bestond.
In het bestek voor de sloopwerkzaamheden was opgenomen dat alle vrijkomende materialen moesten worden afgevoerd naar een legale stortplaats, waarbij de stortkosten voor rekening van [Slooptechniek B.V.] kwamen.
4.4. Op 20 april 1989 heeft de gemeente de sloopwerken opgenomen. De sloopwerkzaamheden zijn goedgekeurd zonder dat van gemeentewege aanmerkingen zijn gemaakt. Enige schuren van het Unioncomplex (bouwjaar 1962) zijn niet gesloopt.
4.5. [Slooptechniek B.V.] had zelf interesse gekregen in het perceel als bedrijfsterrein. Op verzoek van [Slooptechniek B.V.] heeft de gemeente het perceel op 30 november 1989 geleverd aan [Beheersmaatschappij 1] en [Beheersmaatschappij 2] (aandeelhouders van [Slooptechniek B.V.], verder: [Beheermaatschappij 1] en [Beheermaatschappij 2]) voor een koopsom van hfl. 50.000,- exclusief belastingen. In de koopakte is omtrent de gesteldheid van het perceel opgenomen:
"Het verkochte onroerend goed bestaat uit: ongeveer 1 hektare en 90 aren industriegrond, met de gedeeltelijk daarin achter te blijven funderingen van een voormalig fabriekscomplex gelegen op het voormalig "Union-terrein" te Oude Pekela, … de in het verkochte na sloping der opstallen achter te blijven funderingen zijn aan partijen voldoende bekend, zodat daarvan in deze akte geen nadere omschrijving of aanduiding wordt verlangd".
4.6. [Slooptechniek B.V.] heeft het perceel van 1989 tot 2004 gebruikt voor haar bedrijf. Op het terrein zijn diverse opslagtanks verschroot en ook zijn er diverse sloopmaterialen opgeslagen geweest.
4.7. Gedurende die periode heeft
- de gemeente [Slooptechniek B.V.] in 1995 aangeschreven omdat [Slooptechniek B.V.] het perceel gebruikte voor opslag van diverse goederen zonder milieuvergunning;
- het Openbaar Ministerie [Slooptechniek B.V.] bij bevelschrift van 11 november 1998 gelast om diverse overtredingen, waaronder opslag van puin en grond op de onbeschermde bodem, te staken;
- de Provincie Groningen op 14 januari 1999 een waarschuwing gegeven voor het wederom gebruiken voor het perceel voor het opslaan van afvalstoffen en verontreinigde grond zonder de daarvoor noodzakelijke vergunningen;
- de Provincie Groningen op 16 maart 2004 [Slooptechniek B.V.] gewaarschuwd voor het in strijd met vergunningvoorschriften handelen door sloopwerkzaamheden te verrichten en steenachtige materialen te vermengen zonder bodembeschermende maatregelen te treffen.
4.8. Voorts heeft op 19 februari 2004 een brand gewoed op het perceel.
4.9. [Slooptechniek B.V.] heeft het perceel zelf verworven van [Beheermaatschappij 1] en [Beheermaatschappij 2] bij notariële akte van levering van 29 december 1997 tegen een koopprijs van hfl 90.000,- . In deze akte zijn ondermeer de volgende bepalingen opgenomen:
Artikel 6
(…)
2. Voor zover aan de verkopers bekend:
a. is met betrekking tot het verkochte door de daartoe bevoegde instanties nooit een aanwijzing verkenend onderzoek naar verontreiniging uitgebracht;
b. zijn krachtens de Wet bodembescherming tot op heden ten aanzien van het verkochte door de daartoe bevoegde instanties geen beschikkingen of bevelen uitgevaardigd.
(.)
4.Voor zover aan de verkoopster bekend zijn in het verkochte geen asbesthoudende stoffen verwerkt.
4.10. [appellant] is eind 1985 in dienst getreden van [Slooptechniek B.V.]. Aanvankelijk als Sloper II. Als zodanig heeft hij in de jaren '80 sloopwerkzaamheden verricht aan de papierfabriek op het perceel. Via Sloper I heeft [appellant] zich - in 1994 - opgewerkt tot uitvoerder bij [Slooptechniek B.V.].
4.11. [Slooptechniek B.V.], dat in financiële moeilijkheden geraakte, heeft op 28 mei 2004 het perceel aan [appellant] verkocht voor een koopsom van € 300.000,-. Levering heeft op 2 juni 2004 plaats gevonden.
In de akte van levering is opgenomen:
Artikel 6
(…)
Het is de verkopers niet bekend dat er feiten zijn waaruit blijkt dat het verkochte in zodanige mate is verontreinigd met giftige, chemische en/of andere (gevaarlijke) stoffen, dat het aannemelijk is dat deze verontreiniging ingevolge thans geldende milieuwetgeving en/of milieurechtspraak aanleiding zou geven tot sanering of tot het nemen van andere maatregelen.
(…)
5. De verkoopster kan niet wegens toerekenbare tekortkoming en/of onrechtmatige daad worden aangesproken tot sanering of vervanging of het nemen van maatregelen ten aanzien van het verkochte of naburige percelen, dan wel tot vergoeding van enige schade. De koper kan deze overeenkomst niet ontbinden of wegens dwaling vernietigen of doen wijzigen, indien blijkt van verontreiniging van het verkochte en deze verontreiniging niet aan de verkoopster bekend is bij het tot stand komen van deze overeenkomst en niet op dat moment op grond van haar bekende feiten bekend had behoeven te zijn.
4.12. [appellant] was van plan het perceel aan [Slooptechniek B.V.] in gebruik te geven tegen een vergoeding van € 12.829,56 per jaar. Daartoe is een overeenkomst opgesteld, ondertekend op 2 en 6 juni 2004.
4.13. [Slooptechniek B.V.] is op 17 augustus 2004 failliet verklaard.
4.14. Op 25 februari 2005 heeft [appellant] het bewijs van vakbekwaamheid verkregen voor deskundig toezichthouder Asbest en Crocidoliet DTA-A.
4.15. Op 1 april 2006 heeft er brand plaats gevonden op het perceel [adres]. Bij die brand is asbest vrijgekomen, ook op het daarnaast gelegen, in geding zijnde perceel. De sloopwerkzaamheden van [adres] hebben plaatsgevonden door [Slooptechniek B.V.] Sloop en Recycling B.V. ([Slooptechniek B.V.] - nieuw, ontstaan uit een overname uit het faillissement van [Slooptechniek B.V.]) waarbij het sloopplan de naam van [appellant] draagt.
4.16. [appellant] heeft in 2007 aan MUG-ingenieursbureau opdracht gegeven voor een verkennend bodemonderzoek van het perceel. Dit bureau heeft op 12 en 19 juli 2007 veldwerk verricht voor dit onderzoek.
De conclusies van het (concept)onderzoeksrapport van 19 september 2007 luiden, voor zover van belang, als volgt:
"Puin
Uit de asbestanalyses is gebleken dat het op deelgebieden I en II aanwezige puin moet worden aangemerkt als sterk asbesthoudend. De hergebruiksnorm van 100 mg/kg wordt ruimschoots overschreden. In het puin is zowel serpentijne asbest (Chrysotiel) als amfibole (Amosiet en Crocidoliet) asbest aangetroffen. In hechtgebonden en niet-hechtgebonden vorm. Ter plaatse van deelgebieden I en II is sprake van een ernstig geval van verontreiniging met asbest. De asbestverontreiniging is hoogst waarschijnlijk ontstaan tijdens de sloop van de voormalige strokartonfabriek, waarbij slooppuin van de fabriek op locatie is toegepast in het toegangspad. Ten aanzien van de overige parameters blijkt dat het puin ten hoogste licht verhoogde gehalten aan kwik, minerale olie, PAK 10 VROM en EOX bevat (indicatief categorie 1-bouwstof). Op basis van de gemeten asbestconcentraties dient het puin echter wel te worden aangemerkt als niet toepasbaar. Ter plaatse van deelgebied III is geen asbest geconstateerd en is tevens nauwelijks puin aangetroffen.
Grond
De op de onderzoekslocatie aanwezige bovengrond (…) bevat plaatselijk licht verhoogde gehalten aan zink en minerale olie. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen.
(…)
Ten aanzien van de aangetroffen asbestconcentraties in deelgebieden I en II kan worden geconcludeerd dat nader bodemonderzoek naar de aard en omvang van de asbestverontreiniging noodzakelijk is".
4.17. Dit nader onderzoek heeft nimmer plaats gevonden. Een voorlopig deskundigenbericht dat door [appellant] was geëntameerd is tussentijds door hem afgeblazen vanwege de daaraan verbonden kosten.
4.18. Op 11 oktober 2007 heeft mr. P.A.M. van der Heijden namens [appellant] de gemeente aansprakelijk gesteld voor de schade die hij geleden heeft als gevolg van het in omloop brengen van vervuilde grond.
4.19. De (verzekeraar) van de gemeente heeft bij brief van 10 maart 2008 de aansprakelijkheid afgewezen.
4.20. Op het perceel rust, ingevolge het vigerende bestemmingsplan "Landelijk Gebied Oude Pekela" (goedgekeurd 11 september 1989), de bestemming "Bedrijfsdoeleinden B". Deze bestemming staat gebruik voor industriële activiteiten, groothandels en transportactiviteiten toe, alsmede de bouw van bijbehorende gebouwen, waaronder per bouwperceel één bedrijfswoning met bijgebouwen.
In het (ten tijde van het nemen van het laatste processtuk) in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Oude Pekela" komt op het perceel de bestemming Bedrijfsterrein 2 te rusten. Bij die bestemming behoren niet langer bedrijfswoningen.