ECLI:NL:GHARL:2013:BY8426

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.105.248/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en schadevergoeding door gemeente na onjuiste informatieverstrekking

In deze zaak heeft een besloten vennootschap (B.V.) een verzoek om informatie ingediend bij de gemeente over de mogelijkheden van het bestemmingsplan. Op basis van de door de gemeente verstrekte informatie hebben de middellijk bestuurder en zijn partner geïnvesteerd in een woning met bedrijfsruimte. Later bleek echter dat de verstrekte informatie onjuist was, wat leidde tot een bestuursrechtelijke procedure. De middellijk bestuurder en zijn partner vorderden schadevergoeding op grond van onrechtmatig handelen, maar deze vordering werd afgewezen. Het gerechtshof oordeelde dat de geschonden norm niet strekte tot bescherming van de belangen van de eisers, zoals vastgelegd in artikel 6:163 BW.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, dat de vorderingen van de geïntimeerde had toegewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de gemeente onrechtmatig had gehandeld door onjuiste informatie te verstrekken. Het hof concludeerde echter dat de gemeente niet op de hoogte hoefde te zijn van de privébelangen van de middellijk bestuurder en zijn partner, aangezien het verzoek om informatie uitdrukkelijk door de B.V. was gedaan. De gemeente had geen verplichting om verder onderzoek te doen naar de belangen van de aandeelhouders.

De uitspraak van het hof leidde tot de afwijzing van de vorderingen van de geïntimeerde en de veroordeling van de geïntimeerde in de kosten van de procedure in beide instanties. De kosten werden gedetailleerd begroot, inclusief griffierechten en advocaatkosten. Het hof benadrukte dat de gemeente niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de schade die de middellijk bestuurder en zijn partner hadden geleden als gevolg van de onjuiste informatie, omdat deze niet onder de bescherming van de geschonden norm viel.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
vestiging Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.105.248/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 185059/HZ ZA 11-565)
arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken van 15 januari 2013
in de zaak van
Gemeente Kampen,
zetelend te Kampen,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. W.E.M. Klostermann, kantoorhoudende te Zwolle,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. L.M. de Jong, kantoorhoudende te Kampen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis tussen partijen gewezen op 11 januari 2012 door de rechtbank Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 30 maart 2012 is door de Gemeente hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 17 april 2012.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"Het vonnis van de rechtbank d.d. 11 januari 2012 behoort vernietigd te worden. De vordering van geïntimeerde behoort alsnog afgewezen te worden, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, appellante niet-ontvankelijk te verklaren in
haar vorderingen, althans de vorderingen van appellante af te wijzen, met veroordeling van appellante
in de kosten van de procedure."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, vestiging Leeuwarden.
De grieven
De Gemeente heeft verschillende ongenummerde grieven tegen het vonnis opgeworpen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in de rechtsoverwegingen 2.1. tot en met 2.9. van het vonnis van 11 januari 2012 is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Deze feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, luiden als volgt.
2. [A] is enig aandeelhouder en bestuurder van [Beheer B.V.] Op haar beurt is [Beheer B.V.] enig aandeelhoudster en bestuurder van [geïntimeerde].
3. [A] woont samen met [B].
4. [geïntimeerde] was aanvankelijk gevestigd op het adres [adres] en huurde de bedrijfsruimte op dit adres van een derde. [A] en [B] woonden eveneens op het adres [adres]. In tegenstelling tot de bedrijfsruimte was de woning hun gezamenlijk eigendom.
5. [geïntimeerde] heeft burgemeester en wethouders van Kampen (verder te noemen burgemeester en wethouders) bij brief van 1 november 2004, welke brief is afgedrukt op briefpapier van [geïntimeerde], het volgende geschreven:
[naam + adres]
(…)
Betreft: Huisvesting schildersbedrijf [adres 2]
(..)
Middels dit schrijven wil ik u informeren over mijn voornemen om de bedrijfsactiviteiten van mijn schildersbedrijf te verplaatsen van [adres] naar [adres 2]. Dit zonder dat de activiteiten zullen wijzigen.
Op dit moment is de bedrijfsruimte aan [adres] in gebruik als kantoor en opslag van verfmaterialen en gereedschappen (steigers, ladders, aanhangwagens e.d.).
Gaarne zou ik van u willen vernemen of ik mijn werkzaamheden voort kan zetten op de nieuwe locatie aan de [adres 2].
(…)
Hoogachtend,
[A]"
6. Burgemeester en wethouders hebben bij brief van 11 november 2004 [geïntimeerde] het volgende medegedeeld:
"Onderwerp
Huisvesting schildersbedrijf [adres 2]
(…)
Op 1 november 2004 hebben wij uw schrijven ontvangen (…), waarin u vraagt of u uw werkzaamheden van het schildersbedrijf kunt voortzetten op het perceel [adres 2].
Het perceel [adres 2] is gelegen in het bestemmingsplan "Boven Nieuwstraat" en heeft de bestemming "Woningen" en "Erf". Op 16 januari 1976 heeft het college van burgemeester en wethouders bouwvergunning verleend met vrijstelling van het bestemmingsplan voor het veranderen en vergroten van een bedrijfsruimte. De aanvraag betrof het vergroten van een magazijn met kantoorgedeelte.
U geeft aan dat u het pand wilt gaan gebruiken voor opslag van verfmaterialen, gereedschappen en als kantoor. Het verplaatsen van het schildersbedrijf naar [adres 2] is mede hierdoor toegestaan omdat het gebruik van het pand niet wijzigt.
(…)"
7. [A] en [B] hebben begin december 2004 gezamenlijk ieder voor de onverdeelde helft de eigendom verworven van het pand plaatselijk bekend [adres 2] en [adres 3], bestaande uit een kantoor/magazijn met ondergrond en een afzonderlijk opgang hebbende bovenwoning. Op het erf bevindt zich een loods.
8. [A] en [B] hebben vervolgens het kantoor met magazijn en de loods verhuurd aan [geïntimeerde].
9. In het voorjaar van 2005 is [geïntimeerde] verhuisd naar het kantoor met magazijn en de loods aan de [adres 2]/[adres 3] en zijn [A] en [B] verhuisd naar de bovenwoning op dit adres.
10. Een verzoek van de bewoner van het pand [adres 4] aan burgemeester en wethouders om met betrekking tot de door [geïntimeerde] in gebruik genomen bedrijfsruimte het ter plaatse geldende bestemmingsplan te handhaven heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector bestuursrecht, van 23 februari 2007. De rechtbank heeft geoordeeld dat het gebruik van het kantoor/magazijn en de loods voor de uitoefening van een schildersbedrijf niet is toegestaan op grond van het bestemmingsplan "Omgeving Boven Nieuwstraat" en dat er geen concreet uitzicht op legalisatie van deze met het bestemmingsplan strijdige situatie bestaat. De rechtbank heeft burgemeester en wethouders opgedragen opnieuw te beslissen op het verzoek om handhaving met inachtneming van het vonnis van de rechtbank.
11. Burgemeester en wethouders hebben bij besluit van 21 november 2007 [geïntimeerde] onder het opleggen van een dwangsom van € 60.000,- gelast om voor 1 februari 2008 haar bedrijfsactiviteiten aan de [adres 2] te beëindigen en beëindigd te houden.
12. [geïntimeerde] heeft uitvoering gegeven aan de last en haar activiteiten aan de
[adres 2] per 31 januari 2008 beëindigd.
13. [A], [B] en [geïntimeerde] hebben op 13 maart 2008 een onderhandse akte van cessie opgemaakt, waarin het volgende is opgenomen:
1. Per 3 december 2004 zijn de heer [A] en mevrouw [B] ieder voor de helft eigenaar van het perceel [adres 2]. Zij zijn tot aankoop van genoemd perceel overgegaan, op basis van een brief van de gemeente Kampen van 17 november 2004, waarin stond vermeld dat zij zich met hun bedrijf (de B.V.) (hof: [geïntimeerde]) op het perceel [adres 2] konden vestigen.
2. Na een bestuursrechtelijke procedure is komen vast te staan dat de gemeente Kampen bij genoemde brief onjuiste mededelingen heeft gedaan. De B.V. heeft daarom op
31 januari 2008 gedwongen het pand [adres 2] moeten verlaten. Als gevolg van deze gang van zaken hebben de heer [A] en mevrouw [B] schade geleden. Hoewel de omvang van deze schade nog niet geheel en concreet vaststaat, staat wel vast dat de schade bestaat uit waardedaling van het pand en gederfde huur. [A] en [B] hebben ter zake ieder een vordering uit hoofde van onrechtmatige daad op de gemeente Kampen. [A] is voornemens namens de B.V., een civiele procedure te starten teneinde deze vorderingen geldend te maken.
(…)
3. De heer [A] en mevrouw [B] cederen bij deze aan de B.V. hun vorderingen uit hoofde van onrechtmatige daad op de gemeente Kampen. De omvang van deze vorderingen zal nog concreet dienen te worden begroot. De B.V. aanvaardt bij deze genoemde cessie, met dien verstande dat de heer [A], mevrouw [B], of de B.V. nog mededeling hiervan dient te doen aan de gemeente Kampen.
4. (…)”
14. Bij brief van 19 maart 2008 heeft [geïntimeerde] de akte van cessie aan de Gemeente medegedeeld.
15. [geïntimeerde] heeft bij exploot van 20 maart 2008 de Gemeente gedagvaard voor de rechtbank Zwolle-Lelystad en gevorderd te verklaren voor recht dat de Gemeente tegenover [geïntimeerde] aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige daad voor de gevolgen van de beslissingen van [geïntimeerde] naar aanleiding van de brief van 17 november 2004 en de gemeente te veroordelen tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
16. In de met de dagvaarding van 20 maart 2008 ingeleide procedure heeft de Gemeente erkend onjuiste informatie te hebben verstrekt aan [geïntimeerde] met betrekking tot de gebruiksmogelijkheden van het perceel [adres 2] en daardoor onrechtmatig te hebben gehandeld tegenover [geïntimeerde].
17. Bij vonnis van 10 juni 2009 heeft de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen.
18. [geïntimeerde] heeft bij exploot 7 juli 2010 de Gemeente opnieuw gedagvaard en de schadestaatprocedure aanhangig gemaakt door aan de Gemeente een staat van kosten, schade en rente te betekenen.
19. Verschillende onderdelen van de gevorderde schadevergoeding hebben betrekking op beweerdelijk door [A] en [B] geleden schade. [geïntimeerde] vordert van de Gemeente vergoeding van deze schade uit hoofde van de akte van cessie van 13 maart 2008. Vervolgens is in de schadestaatprocedure tussen partijen een debat ontstaan over de vraag of de Gemeente ook onrechtmatig heeft gehandeld tegenover
[A] en [B].
20. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing in de schadestaatprocedure aangehouden om [geïntimeerde] de gelegenheid te bieden de Gemeente te dagvaarden en van de rechtbank een oordeel te verkrijgen over de vraag of de Gemeente door het verzenden van de brief van 17 november 2004 aan [geïntimeerde] ook tegenover [A] en [B] onrechtmatig heeft gehandeld.
Het geschil in eerste aanleg
21. [geïntimeerde] heeft gevorderd te verklaren voor recht dat de Gemeente tegenover [A] en [B] aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige daad voor de gevolgen van de beslissingen die zij hebben genomen naar aanleiding van de brief van de Gemeente aan [geïntimeerde] van 17 november 2004. Daarnaast heeft [geïntimeerde] gevorderd de Gemeente te veroordelen tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet met bepaling, dat een en ander plaatsvindt door middel van voortzetting van de tussen [geïntimeerde] en de Gemeente aanhangige schadestaatprocedure bij de rechtbank Zwolle-Lelystad.
22. De Gemeente heeft verweer gevoerd tegen deze vorderingen.
23. De rechtbank heeft bij vonnis van 11 januari 2012 de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen.
De grieven
24. De Gemeente heeft verschillende ongenummerde grieven tegen het vonnis opgeworpen, waarin wordt gegriefd tegen de (motivering van de) toewijzing van de vorderingen van [A] en [B]. De strekking van de grieven is dat de gemeente niet onrechtmatig jegens [A] en [B] heeft gehandeld.
25. Het staat inmiddels in rechte vast dat de Gemeente door middel van de brief van
17 november 2004 onjuiste inlichtingen aan [geïntimeerde] heeft verstrekt omtrent de gebruiksmogelijkheden van het perceel [adres 2] ten behoeve van [geïntimeerde].
26. Kern van dit geschil vormt de vraag of de Gemeente daardoor niet alleen tegenover [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld, maar ook tegenover [A], de middellijk bestuurder van [geïntimeerde] en zijn partner [B].
27. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. De door de Gemeente geschonden norm, het naar aanleiding van een verzoek van [geïntimeerde] verstrekken van onjuiste informatie, strekt onder de gegeven omstandigheden niet tot de bescherming van de belangen van [A] en [B].
In de eerste plaats is het verzoek om inlichtingen van 1 november 2004 dat heeft geleid tot de brief van 17 november 2004, uitdrukkelijk gedaan door [geïntimeerde] en niet door of mede namens [A] en [B]. Verder is de vraagstelling beperkt geweest tot de vraag of [geïntimeerde] de werkzaamheden die werden ontplooid in de bedrijfsruimte aan de [adres] zou kunnen voortzetten op de locatie [adres 2]. In de brief van 1 november 2004 is de achterliggende beweegreden voor de verhuizing van [geïntimeerde], die veel verdere strekte dan de enkele verhuizing van [geïntimeerde], op geen enkele manier kenbaar gemaakt. Deze reden was het voornemen van
[A] en [B] om, uitgaande van de wens om wonen en werken op één adres te blijven combineren, een pand te verwerven waarbij de eigendom van zowel de woonruimte, als de bedrijfsruimte in hun handen zou komen, zodat zij de bedrijfsruimte aan [geïntimeerde] zouden kunnen verhuren.
De Gemeente behoefde er, gelet op de inhoud van de brief van [geïntimeerde] van
1 november 2004, niet op bedacht te zijn dat er (privé) belangen van [A] en [B] in het geding waren, noch behoefde de Gemeente onderzoek te doen naar de aanwezigheid van zodanige belangen alvorens de brief te beantwoorden.
De stelling van [geïntimeerde] dat het voor de beantwoording van de door haar bij brief van 1 november 2004 gestelde vraag voor de Gemeente geen verschil maakte of zij al dan niet op de hoogte was van het voornemen van [A] en [B] om het pand [adres 2] te kopen, zal het hof passeren. Het betreft een veronderstelling van [geïntimeerde] waarvan achteraf de juistheid niet kan worden vastgesteld. Het valt niet uit te sluiten dat de Gemeente het onderzoek op een andere wijze had uitgevoerd wanneer zij op de hoogte was geweest van de aanzienlijke belangen die voor [A] en [B] in het geding waren.
28. De grieven slagen.
Slotsom
29. Het vonnis van de rechtbank van de rechtbank van 11 januari 2012 dient te worden vernietigd.
[geïntimeerde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg, als in hoger beroep.
De kosten van de procedure in eerste aanleg worden aan de zijde van de Gemeente begroot op € 262,- aan griffierecht en € 904,- (2 punten, tarief II, € 452,- per punt) aan geliquideerd salaris voor de advocaat. De kosten van de procedure in hoger beroep worden begroot op € 666,- aan griffierecht, € 90,64 aan explootkosten en € 894,- (1 punt, tarief II, € 894,- per punt) aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Tevens zal het hof de vordering van de Gemeente om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van wettelijke rente en nasalaris toewijzen, zoals nader in het dictum wordt bepaald.
De beslissing
Het gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank van 11 januari 2012,
en opnieuw recht doende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af,
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, te weten:
- de kosten van de procedure in eerste aanleg tot heden begroot op € 262,- aan griffierecht en € 904,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
- de kosten van de procedure in hoger beroep tot heden begroot op € 666,- aan griffierecht, € 90,64 aan explootkosten en € 894,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
- te vermeerderden met € 131,- voor nasalaris van de advocaat,
- verder te vermeerderen met de wettelijke rente over voormelde bedragen
vanaf 14 dagen na dagtekening van dit arrest tot de dag der algehele voldoening,
- en € 68,- voor nasalaris van de advocaat indien niet binnen veertien dagen na dagtekening aan dit arrest is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden,
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, L. Groefsema en B.J.H. Hofstee en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag
15 januari 2013 in bijzijn van de griffier.