ECLI:NL:GHARL:2013:BY9400

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.092.769/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbreken spoedeisend belang bij afgifte dossiers ex-advocaat

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 januari 2013, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen [geïntimeerde] betreffende de afgifte van dossiers die door [geïntimeerde], een voormalig advocaat, zijn aangelegd. [Appellant] had in eerste aanleg een spoedeisend belang geclaimd bij de afgifte van deze dossiers, maar het hof constateert dat er geen spoedeisend belang meer is. De procedure heeft zich over een lange periode uitgestrekt, waarbij [appellant] niet heeft kunnen aantonen dat er nog een urgentie was voor de afgifte van de dossiers. Het hof wijst erop dat er een aanzienlijke tijd is verstreken tussen het vonnis in eerste aanleg en de indiening van de grieven in appel, wat de claim van spoedeisend belang ondermijnt. Bovendien heeft [appellant] geen verklaring gegeven voor de vertraging in de procedure en heeft hij niet uiteengezet welk spoedeisend belang hij nog had. Het hof concludeert dat de vordering van [appellant] niet langer houdbaar is en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij het appel van [appellant] wordt afgewezen. Tevens wordt [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
vestiging Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.092.769/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 126821 / KG 11-169)
arrest van de eerste kamer van 22 januari 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant]
advocaat: mr. P.J. Jans, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [geïntimeerde]
geïntimeerden in het principaal en appellanten in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde
advocaat: mr. R. Skála, kantoorhoudende te Haren.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort-gedingvonnis d.d. 22 juli 2011, uitgesproken door de voorzieningenrechter in de rechtbank Groningen, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde], alsmede de [de maatschap] en [gedaagde in eerste aanleg] als gedaagden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 9 augustus 2011 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van de genoemde vonnissen met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 30 augustus 2011.
De conclusie van de memorie van grieven - tevens houdende een wijziging van eis -, die uiteindelijk is genomen op 21 februari 2012 luidt:
"bij arrest, waar mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren,
I. het vonnis van de Rechtbank Groningen, op 22 juli 2011 onder rolnummer 126821 KG
ZA 11-169, tussen partijen gewezen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende;
II. primair: gedaagde te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het ten dezen
te wijzen vonnis aan eiser te overhandigen - in die zin dat hij ervan in het bezit is gesteld -
alle dossiers alsmede dossierstukken - waaronder maar niet uitsluitend de processtukken
en de daarmee samenhangende correspondentie (al dan niet vastgelegd op papier en/of
beeld- en geluidsdragers), dit alles in de ruimste zin van het woord - van de door
gedaagden behandelde (rechts)zaken van eiser zijnde:
[dossier 1 tot en met 40]
Op straffe van een dwangsom ad € 5.000,- per dag (waarbij een gedeelte van de dag geldt
als een gehele dag) dat gedaagde met de nakoming van dit gebod - al dan niet
gedeeltelijk- in gebreke blijft.
III. subsidiair: gedaagde te veroordelen - binnen twee dagen na het betekenen van het hierbij
te wijzen arrest mee te werken, gelijk ook al het mogelijke te doen - waaronder, maar niet
uitsluitend het onmiddellijk opvolgen van instructies van de Deken van de Orde van
Advocaten te [woonplaats] om de wettelijk voorgeschreven begrotingsprocedure als bedoeld
in de Advocatenwet (en aanvullende regelgeving daaromtrent) te doorlopen (dit alles in
de ruimste zin van het woord en op eerste aanwijzing van eiseres) en af te ronden op
straffe van een dwangsom ad € 5.000,- per dag (waarbij een gedeelte van de dag geldt als
een gehele dag) dat gedaagde met de nakoming van dit gebod - al dan niet gedeeltelijk- in
gebreke blijft.
IV. gedaagde te veroordelen in de kosten, zowel van de procedure in eerste aanleg als in
hoger beroep, gelijk ook te veroordelen in de kosten ook in die van de eventuele executie
van het arrest."
Bij memorie van antwoord d.d. 19 juni 2012 is door [geïntimeerde] verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie:
"bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep van [appellant] ongegrond te verklaren met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in deze instantie, in principaal appèl;
en in incidenteel appèl het hoger beroep van [geïntimeerde] gegrond te verklaren, met vernietiging van het vonnis van de Voorzieningenrechter en [appellant] alsnog niet ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans aan hem deze te ontzeggen, met zijn veroordeling in de kosten van de procedure in eerste aanleg en hoger beroep, de nakosten daaronder mede begrepen."
Door [appellant] is in het incidenteel appel geantwoord op 6 november 2012 met als conclusie:
"[geïntimeerde] niet ontvankelijk te verklaren in zijn grieven c.q. vorderingen in incidenteel appel, althans deze hem te ontzeggen, gelijk ook de vorderingen van [appellant] in appél toe te wijzen met veroordeling van [geïntimeerde] - zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - in de kosten van de procedure van zowel eerste aanleg, appél en in incidenteel appél."
Ten slotte hebben partijen op 18 december 2012 de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, vestiging Leeuwarden.
De grieven
[appellant] heeft in het principaal appel vier grieven opgeworpen.
[geïntimeerde] heeft in het incidenteel appel eveneens vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
Ten aanzien van de bij de memorie van antwoord in het incidenteel appel overgelegde bescheiden
1. [geïntimeerde] heeft op deze stukken nog niet kunnen reageren, zodat het hof deze stukken vooralsnog buiten beschouwing laat en [geïntimeerde], zondig, alsnog in staat zal stellen op deze stukken te reageren.
Ten aanzien van de feiten
2. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.6) van genoemd kort-gedingvonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Het hof zal die feiten, voor zover voor de beoordeling van het hoger beroep relevant, hierna herhalen, aangevuld met enige feiten die in hoger beroep tevens vaststaan.
2.1. [appellant] heeft in de periode tussen 2004 en 2009 diverse opdrachten tot het verlenen van juridische diensten aan [geïntimeerde] - die toen nog advocaat was - gegeven. [geïntimeerde] heeft ter zake van deze opdrachten meerdere dossiers aangelegd.
2.2. [appellant] heeft nadien diverse keren [geïntimeerde] gevraagd om afgifte van deze dossiers, hetgeen werd geweigerd. Ook een verzoek aan de deken van de orde van advocaten te Groningen, leidend tot een brief van de deken van 10 augustus 2010, heeft niet tot afgifte geleid.
2.3. Bij brief van de huidige advocaat van [appellant] d.d. 20 april 2011 is [geïntimeerde] nogmaals gesommeerd de dossiers binnen een week over te dragen.
2.4. Bij brief van 26 april 2011 heeft [geïntimeerde] bericht hieraan geen gehoor te geven, omdat er declaraties van [appellant] openstaan.
2.5. [geïntimeerde] is, na een beslissing van de tuchtrechter, met ingang van 5 mei 2012 van het tableau geschrapt als advocaat. Daaraan voorafgaande is hij tussen 27 december 2010 tot
10 november 2011 geschorst geweest, eveneens als gevolg van een onherroepelijke veroordeling door de tuchtrechter.
Ten aanzien van de vordering en de beslissing in eerste aanleg
3. [appellant] heeft, stellende dat hij een spoedeisend belang bij de afgifte van de dossiers had die [geïntimeerde] had aangelegd teneinde in staat te worden gesteld om te beoordelen in hoeverre [geïntimeerde] te kort was geschoten in de behandeling van zijn zaken, gevorderd dat [geïntimeerde] (dan wel [de maatschap] en/of [gedaagde in eerste aanleg]) wordt veroordeeld om binnen twee dagen na betekening de dossiers voornoemd aan hem worden overgedragen op straffe van veroordeling tot betaling van een dwangsom van € 5.000,- per dag.
3.1. De voorzieningenrechter heeft de vordering, voor zover gericht tegen de maatschap en [gedaagde in eerste aanleg], afgewezen. Tegen die beslissing is niet geappelleerd. Voor het overige heeft de voorzieningenrechter een driedeling gemaakt. Die dossiers waarvan [geïntimeerde] zijn bezit betwistte is de vordering afgewezen. Dat geldt ook voor die dossiers waarover van een declaratiegeschil sprake was. Ten aanzien van de overige dossiers heeft zij de afgifte bevolen - tegen vergoeding van de kopieerkosten - op straffe van een tot € 1.000,- per dag gematigde dwangsom met een maximum van € 10.000,-.
3.2. De voorzieningenrechter heeft [appellant] in de kosten van [de maatschap] en [gedaagde in eerste aanleg] veroordeeld en de kosten tussen [appellant] en [geïntimeerde] gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Het spoedeisend belang bij de (gewijzigde) vordering in principaal appel
4. Het hof dient volgens vaste jurisprudentie, zonodig ambtshalve, te toetsen of de oorspronkelijk eisende partij ook ten tijde van de beoordeling in appel, een voldoende spoedeisend belang bij haar vordering heeft. Daarbij doet niet ter zake of al dan niet spoedappel is ingesteld.
5. In deze zaak heeft [geïntimeerde] in appel het spoedeisend belang van [appellant] betwist, gelet op het gebrek aan voortgang in de appelprocedure.
6. Het hof kan niet anders dan constateren dat [appellant] met een slakkengang geprocedeerd heeft, gelijk blijkt uit de data waarop zijn conclusies in appel zijn genomen. Tussen het wijzen van het vonnis in eerste aanleg en het moment waarop de grieven zijn geformuleerd is een periode van zeven maanden verstreken, en op het moment dat arrest werd gevraagd zijn daar nog eens tien maanden bijgekomen. Voor dit tijdsverloop - waarbinnen [appellant] in eerste aanleg ook een bodemprocedure had kunnen voeren - heeft hij geen verklaring gegeven en evenmin heeft hij in appel, nadat genoemd verweer was gevoerd, uiteengezet welk spoedeisend belang hij nog bij zijn vordering heeft.
7. Uit de stellingen van partijen leidt het hof af dat het gaat om dossiers van afgedane zaken. Van overname van lopende dossiers door een opvolgend advocaat is, voor zover het hof begrijpt, dat ook geen sprake. Het in eerste aanleg gestelde spoedeisend belang - namelijk dat [appellant] wil onderzoeken in hoeverre hij [geïntimeerde] aansprakelijk kan stellen voor het tekortschieten bij de uitvoering van de hem gegeven opdrachten - kan in dit licht van de trage procesgang in appel de vordering niet langer dragen. [appellant] heeft in appel ook niet aangegeven wat hij met de wel ontvangen dossiers heeft gedaan.
8. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat van een spoedeisend belang geen sprake meer is, hetgeen er toe leidt dat het appel van [appellant] geen doel treft.
Het incidenteel appel
9. In incidenteel appel handhaaft [geïntimeerde] enige ook in eerste aanleg gevoerde verweren. Het ontgaat het hof welk belang [geïntimeerde] daarbij heeft nu het hof ervan uitgaat dat de kopiedossiers in kwestie reeds zijn afgegeven (tegen kostprijs). Ook in de proceskostenveroordeling kan dit belang niet gelegen zijn aangezien [appellant] in eerste aanleg reeds in de kosten van [gedaagde in eerste aanleg] en de de maatschap is veroordeeld volgens het gebruikelijke tarief; indien ook de kosten van [geïntimeerde] daarin begrepen zouden worden, leidt zulks niet tot een hoger bedrag. Reeds daarop strandt ook het incidentele appel. De daarin voorgedragen grieven zouden ook overigens niet tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep hebben geleid. Voor het in grief I gevoerde verweer dat [appellant] niet aan [geïntimeerde] opdracht heeft gegeven, maar aan zijn besloten vennootschap [de B.V.] ontbreken bewijsstukken. De grieven II en III hebben betrekking op al dan niet tijdig toegezonden producties en kunnen niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kan leiden, al was het maar omdat die producties wel tot de gedingstukken in hoger beroep behoren. Voor de in grief IV betrokken stelling dat [appellant] op 21 juni 2007 zou hebben aangegeven afstand te doen van het recht op inzage in afgedane dossiers ontbreekt wederom elk bewijs, terwijl het kort geding niet de geëigende procedure is om getuigen te horen.
In het licht van het voorgaande ontbreekt de noodzaak om [geïntimeerde] alsnog te laten reageren op de producties die bij de memorie van antwoord in incidenteel appel zijn overgelegd.
Slotsom en kosten
10. Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen en de appelvorderingen over en weer afwijzen, onder veroordeling van [appellant] in de kosten van het principaal appel en [geïntimeerde] in die van het incidenteel appel, respectievelijk te begroten op 1 en 0,5 punt naar tarief II.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd, zowel in principaal als in incidenteel appel;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep in principaal appel en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] in hoger beroep op € 284,- aan verschotten en € 894,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel hoger beroep, te begroten op nihil aan verschotten en € 447,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, H. de Hek, en L. Groefsema en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag
22 januari 2013 in bijzijn van de griffier.