ECLI:NL:GHARL:2013:BZ3759

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.048.941/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht bij bemiddelingsovereenkomst terzake verzekering en CO2-risico

In deze zaak gaat het om de zorgplicht van een bank bij een bemiddelingsovereenkomst met betrekking tot een verzekering. De coöperatie Coöperatieve Rabobank De Zuidelijke Baronie U.A. (hierna: Rabobank) heeft hoger beroep ingesteld tegen ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN Amro) na een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft de vraag of Rabobank, als rechtsopvolgster van een failliete aspirant-verzekerde, voldoende bewijs heeft geleverd dat het CO2-risico in 2004 verzekerd had moeten zijn. De rechtbank had eerder geoordeeld dat Rabobank niet in staat was om aan te tonen dat de schade die was ontstaan door een groeiachterstand van chrysanten onder een verzekering gedekt zou zijn geweest, indien ABN Amro haar verplichtingen correct was nagekomen.

Tijdens de procedure zijn getuigen gehoord die verklaringen hebben afgelegd over de verzekeringsmogelijkheden in 2004 en de dekking van het CO2-risico. De getuigen gaven aan dat het CO2-risico mogelijk verzekerd had kunnen worden, maar dat er onvoldoende bewijs was dat dit daadwerkelijk het geval was geweest. Het hof concludeert dat de getuigenverklaringen en de overgelegde stukken niet voldoende aanknopingspunten bieden om te oordelen dat de schade van Rabobank gedekt zou zijn geweest onder een verzekering.

Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen van de rechtbank en oordeelt dat Rabobank de proceskosten van het hoger beroep moet dragen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de bank om de aspirant-verzekerde te wijzen op relevante verzekeringsmogelijkheden en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren in dergelijke geschillen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK DE ZUIDELIJKE BARONIE U.A., gevestigd te Zundert,
rechtsopvolgster van
[X],
wonend te [woonplaats],
APPELLANTE,
advocaat: mr. H.E. de Leeuw-Blokland te Rotterdam,
t e g e n
de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J.V. van Ophem te Leeuwarden.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Voor het verloop van het geding tot 4 oktober 2011 verwijst het hof naar het op die datum uitgesproken (tweede) tussenarrest. Geïntimeerde wordt hierna opnieuw ABN Amro genoemd, de oorspronkelijke appellant [X].
1.2 Ingevolge het tweede tussenarrest hebben getuigenverhoren plaatsgehad ten overstaan van de in dat tussenarrest benoemde raadsheercommissaris. [X] heeft op 1 november 2011 twee getuigen doen horen en op 13 maart 2012 één getuige, ABN Amro heeft op 13 maart 2012 één getuige doen horen. Van de verhoren is telkens proces-verbaal opgemaakt. Afschriften van de processen-verbaal behoren tot de processtukken.
1.3 [X] is op 24 april 2012 in staat van faillissement verklaard. Daarna heeft de Coöperatieve Rabobank De Zuidelijke Baronie U.A. met instemming van de curator in het faillissement van [X], na referte van ABN Amro en een daartoe strekkende rolbeslissing, aan de zijde van [X] de procedure overgenomen, hetgeen reeds tot uitdrukking is gebracht in de kop van dit arrest.
Voornoemde partij wordt hierna Rabobank De Zuidelijke Baronie genoemd.
1.4 Rabobank De Zuidelijke Baronie heeft vervolgens een memorie na enquête genomen, waarop ABN Amro bij antwoordmemorie na enquête heeft gereageerd. Daarbij heeft zij een productie in het geding gebracht. De Rabobank De Zuidelijke Baronie heeft daarop nog een akte uitlating productie genomen.
1.5 Ten slotte is wederom arrest gevraagd.
2. De verdere beoordeling in hoger beroep
2.1 In zijn tweede tussenarrest heeft het hof [X] toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat indien ABN Amro haar verplichtingen onder de bemiddelingsovereenkomst correct was nagekomen, het CO2-risico door [X] eind 2004 was verzekerd en het door de groeiachterstand van zijn chrysanten veroorzaakte productieverlies onder die verzekering gedekt zou zijn geweest.
2.2 [X] heeft op 1 november 2011 doen horen de getuige [getuige 1] en zichzelf als partijgetuige. Op 13 maart 2012 heeft hij doen horen de getuige [getuige 2]. ABN Amro heeft op 13 maart 2012 doen horen de getuige [getuige 3]. ABN Amro heeft verder ter ondersteuning van haar standpunt nog een schriftelijk stuk in het geding gebracht.
Het hof is van oordeel dat [X] er niet in is geslaagd om het verlangde bewijs te leveren. Het hof overweegt daarover als volgt.
2.3 [X] heeft als partijgetuige verklaard dat het voor hem belangrijk was dat het CO2-risico was gedekt onder een verzekering. Als hij had geweten dat de dekking onder zijn verzekering niet afdoende was, dan had hij een andere verzekering gesloten. Hij was ook bereid geweest daarvoor aanvullende premie te betalen en aan inrichtingseisen van de verzekeraar te voldoen. Verder heeft hij verklaard dat hij inmiddels een bedrijfscompactverzekering bij Interpolis heeft afgesloten. Het was nodig om zich aanvullend te verzekeren voor het CO2-risico. Daarvoor heeft hij een offerte gekregen, hij is van plan op die aanbieding in te gaan. Van [getuige 1] heeft hij gehoord dat het ook vanaf 2002 al mogelijk was om het CO2-risico te verzekeren.
[getuige 1] heeft als getuige verklaard dat zij is gespecialiseerd in glas/tuinbouwverzekeringen. [X] heeft haar de vraag voorgelegd in hoeverre het in 2004 mogelijk was het zogenaamde CO2-risico te verzekeren. Die dekking is mogelijk sedert in ieder geval januari 2002, aldus deze getuige, en wel bij Hagelunie, thans onderdeel van Interpolis/Achmea. De dekking is specifiek voor rookgasinstallaties en wordt alleen gegeven na een inspectie van de installatie door verzekeraars. [X] heeft een rookgasinstallatie, zo heeft zij bij een bezoek aan zijn bedrijf gezien. De door haar bedoelde verzekering is zo ingericht dat een technisch mankement aan de installatie oorzaak moet zijn van de schade. Als door een technisch mankement de samenstelling van de gassen die in de kas worden geblazen, onjuist is en daardoor schade ontstaat aan de gewassen, kan voor die schade dekking bestaan onder een verzekering. Een verkeerde CO2-waarde is daaronder begrepen. Zij weet niet of de schade van [X] verzekerd zou zijn geweest als hij in 2004 bij Hagelunie de door haar bedoelde verzekering zou hebben gehad. In de polisvoorwaarden van die verzekering staat wat onder de installatie moet worden verstaan. Zij gaat ervan uit dat de installatie van [X] door Hagelunie in 2004 in verzekering zou zijn genomen, na uitvoering van de door de verzekeraar vereiste aanpassingen.
[getuige 2] heeft als getuige verklaard dat hij tot in 2001 bij Hagelunie heeft gewerkt, laatstelijk als directeur buitendienst. Tot zijn takenpakket behoorden toentertijd schades, inspecties en expertises. Hij heeft het bedrijf van [X] bezocht naar aanleiding van diens verzoek om een getuigenverklaring af te leggen. Op grond van zijn bevindingen zou, aldus deze getuige, bij Hagelunie interesse hebben bestaan om het bedrijf in verzekering te nemen. Het zou dan zijn gegaan om een teeltplandekking; die betreft de schade aan de gewassen. Naast een algemene dekking voor de risico’s brand, storm en hagel zou een uitbreiding voor het CO2-risico mogelijk zijn geweest. De getuige heeft verklaard dat hij meent dat deze dekking in 2002 aan de markt is gepresenteerd. Een installatie moet eerst door een technisch inspecteur worden goedgekeurd voordat het risico in dekking werd genomen. De ervaring heeft hem geleerd dat in negen van de tien gevallen aanpassingen aan de installaties moeten worden uitgevoerd alvorens dekking kan worden verleend. Verder kent de polis een aantal voorzieningen die door de tuinder moeten worden nageleefd, waaronder onderhoudscontracten en een doormeldingsmogelijkheid. Op de vraag of Hagelunie het CO2-risico van [X] op diens verzoek in 2004 zou hebben verzekerd heeft de getuige geantwoord dat de installatie van [X] is gebouwd door een goede, hem bekende installateur. Verder heeft de getuige verklaard dat bij de door hem bedoelde technische inspectie zou zijn opgevallen dat de aanvoerbuis niet naar behoren functioneerde. Het begrip ‘installatie’ in de polisvoorwaarden moet volgens de getuige zo worden uitgelegd dat de aanvoerbuizen daartoe worden gerekend.
De getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij bij de zaak van [X] betrokken is geraakt doordat hij in opdracht van Delta Lloyd, de verzekeraar van [X], de expertise heeft gedaan van de schade van [X]. Hij heeft geconstateerd dat de aanvoer van CO2 in de kas niet goed was. Zijn conclusie was dat de leidingen verkeerd waren aangelegd en dat op die grond geen dekking onder de verzekering bij Delta Lloyd aanwezig was. Naar zijn mening wordt bij een installatie als die van [X], voor zover dekking voor het CO2-risico wordt afgegeven, alleen dekking verleend voor de vervuiling van de gassen die in de kas terecht komen en niet voor een te hoog of te laag CO2-gehalte. Het dekken van een CO2-risico houdt volgens de getuige een moreel risico in. Bij Delta Lloyd heeft hij nooit een dergelijke dekking gezien. Hij heeft als registerexpert verder vrijwel nooit tuinders gezien die de risico’s van een WKK-installatie hebben verzekerd. Hij heeft geen expertises gedaan voor Hagelunie. Hij zou de door hem geconstateerde problemen met de aanvoerleiding niet hebben opgemerkt bij een acceptatie-inspectie. Dat is in hoofdzaak een visuele inspectie en de leidingen in kwestie zitten onder de grond.
2.4 Aan de verklaringen van de getuigen kan enige steun worden ontleend voor de stelling van [X] (thans Rabobank De Zuidelijke Baronie) dat hij het CO2-risico in 2004 zou hebben willen verzekeren als hij door ABN Amro op die mogelijkheid zou zijn gewezen. Of op dit punt toereikend bewijs is bijgebracht kan in het midden blijven omdat aan het bijgebrachte bewijs ontoereikend bewijs kan worden ontleend voor de stelling dat het door de groeiachterstand van [X]’ chrysanten veroorzaakte productieverlies onder enige toen mogelijke verzekeringsvorm gedekt zou zijn geweest.
Hetgeen de getuigen hebben verklaard over de verzekeringsmogelijkheden in 2004, biedt onvoldoende aanknopingspunt om te oordelen dat voor de schade die [X] heeft geleden onder een toentertijd afgesloten verzekering dekking zou zijn verleend. Het hof heeft er op basis van de getuigenverklaringen en de offerte die [X] bij memorie van grieven als productie 15 in het geding heeft gebracht, rekening mee te houden dat de polisvoorwaarden een begrenzing zouden hebben ingehouden waardoor het bedoelde productieverlies buiten de dekking zou zijn gevallen. Vermeldenswaard zijn in dit verband:
- het aangrijpingspunt van de dekking; bepaald onzeker is of dit het CO2-gehalte zou zijn geweest; de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] bieden hier geen uitsluitsel, terwijl de verklaring van de getuige [getuige 3] in andere richting wijst;
- de definitie van de installatie; de getuigen zijn allerminst eenstemmig in hun antwoord op de vraag of de aanvoerbuizen tot de installatie zouden zijn gerekend; daarbij komt nog de kwestie of een gebrek aan een aanvoerbuis als een niet verzekerd of van dekking uitgesloten eigen gebrek van of aan de installatie zou zijn beschouwd;
- de uitsluitingen; de tenzij-bepaling op pagina 2 van de overgelegde offerte is weggelakt; daar kunnen relevante beperkingen hebben gestaan; [X] heeft dusdoende nagelaten volledig inzicht te geven in de verzekeringsovereenkomst (met inbegrip van de polisvoorwaarden) die toentertijd voor hem beschikbaar zou zijn geweest.
2.5 Bij deze stand van zaken kan een afzonderlijke bespreking van de betekenis van de werkzaamhedenuitsluiting voor dit geval achterwege blijven. ABN Amro heeft geen belang bij bespreking van deze uitsluiting.
2.6 De stelling dat de gebreken aan de aanvoerbuizen aan het licht zouden zijn gekomen bij gelegenheid van een acceptatieinspectie baat Rabobank De Zuidelijke Baronie niet.
In de eerste plaats heeft hier te gelden dat dit een nieuwe stelling is waarvoor in dit stadium van het geding geen plaats meer is.
Daarbij komt dat een acceptatieinspectie niet tot doel heeft om [X] bescherming te bieden tegen gebreken in zijn installatie. Aan het ontbreken van een aanvraag van een verzekering waarbij een acceptatieinspectie plaatsvindt, kan dan ook niet het recht op schadevergoeding worden ontleend dat Rabobank De Zuidelijke Baronie bepleit.
2.7 Op grond van bovenstaande overwegingen komt het hof tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat het door de groeiachterstand van de chrysanten van [X] voor hem veroorzaakte productieverlies onder een verzekering gedekt zou zijn geweest, indien ABN Amro haar verplichtingen onder de bemiddelingsovereenkomst correct was nagekomen.
Daarop loopt het hoger beroep stuk.
2.8 Het hof zal de bestreden vonnissen bekrachtigen. Rabobank De Zuidelijke Baronie is in hoger beroep de in het ongelijk gestelde partij. Zij heeft daarom de proceskosten van het hoger beroep te dragen.
3. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 september 2008 en 18 maart 2009, gewezen onder zaak/rolnummer 136643/HA ZA 07-1197;
veroordeelt de Rabobank De Zuidelijke Baronie in de proceskosten van het hoger beroep en begroot deze kosten aan de zijde van ABN Amro op € 813,- voor verschotten en € 2.682,- voor salaris advocaat;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, G.B.C.M. van der Reep en G.C.C. Lewin en op 12 februari 2013 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.