3.1 Tegen de vaststelling van de feiten door de kantonrechter in rechtsoverweging 2b van het vonnis van 21 november 2012 zijn geen grieven gericht en er is ook anderszins niet van bezwaren gebleken, zodat ook in hoger beroep van deze feiten kan worden uitgegaan. De vaststaande feiten komen, met een aantal aanvullingen van het hof, op het volgende neer.
3.2 [appellant] is per 18 mei 2012 als internationaal vrachtwagenchauffeur in loondienst getreden bij [geïntimeerde] voor de duur van zes maanden, tegen een bruto maandsalaris (inclusief overwerkvergoeding) van € 3.026,16 per maand, exclusief vakantietoeslag.
3.3 [appellant] had in de periode waarvoor de arbeidsovereenkomst werd aangegaan recht op twaalf vakantiedagen. Daarvan had hij er tot en met augustus 2012 tien opgenomen.
3.4 Op enig moment heeft [appellant] [geïntimeerde] verzocht om het weekend van 29 september 2012 vrij te mogen zijn.
3.5 Op 28 september 2012 heeft [geïntimeerde] [appellant] laten weten dat hij de volgende dag moest komen werken. [appellant] heeft op 29 september 2012 onder protest een ochtenddienst gedraaid en vervolgens in de richting van [geïntimeerde] zijn ongenoegen geuit over de roosterplanning.
3.6 Op 27 september 2012 heeft [appellant] (de roosterplanner van) [geïntimeerde] naar aanleiding van het overlijden van een kennis om verlof gevraagd in verband met de begrafenis die op 2 oktober 2012 zou plaatsvinden. De roosterplanner heeft hierop aangegeven dat hij daarvoor “zijn best zou doen”.
3.7 In de ochtend van 2 oktober 2012 heeft [geïntimeerde] [appellant], vlak voordat hij naar de begrafenis vertrok, telefonisch (via sms) bericht dat hij contact met haar moest opnemen omdat hij die avond stond ingeroosterd voor een rit richting Noorwegen. Na protest van [appellant] hiertegen heeft [geïntimeerde] aangegeven dat [appellant] "dan vanmiddag maar langs moest komen". Partijen hebben elkaar die dag om 19.00 uur ten kantore van [geïntimeerde] gesproken. [geïntimeerde] heeft [appellant] in dat gesprek te kennen gegeven dat hij er niet van uit kon gaan dat verzoeken voor vrije dagen werden gehonoreerd en dat hij goed moest gaan nadenken of hij nog wel bij haar dienst wilde blijven. [geïntimeerde] heeft aangegeven op 3 oktober 2012 uiterlijk om 17.00 uur een antwoord op die laatste vraag te willen.
3.8 Op 3 oktober 2012 hebben partijen, ondanks een poging van [geïntimeerde] in de namiddag om [appellant] te bereiken, geen contact met elkaar gehad. [geïntimeerde] heeft daarop besloten [appellant] op staande voet te ontslaan.
3.9 Op 4 oktober 2012 heeft [appellant] zich ziek gemeld.
3.10 Bij brief van 5 oktober 2012 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] bericht:
“Op 2 oktober 2012 hebben wij met u een gesprek gehad, nadat u op deze dag weigerde uw werkzaamheden te vervolgen. In dit gesprek is er afgesproken dat u maar eens goed moest gaan nadenken of u wel uw werkzaamheden wilde blijven vervolgen in dienst van [geïntimeerde]. U zou ons de volgende dag (3 oktober 2012) voor 17.00 uur telefonisch informeren over uw besluit. Echter heeft u niets van u laten horen. Wij hebben op 3 oktober om 16.50 uur nog getracht u telefonisch te bereiken, maar u gaf geen gehoor en heeft ons ook niet teruggebeld. Voor ons zat er op dat moment niets anders op dan de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] per 3 oktober 2012 te beëindigen op basis van werkweigering.
De gemaakte privé gesprekken met de GSM alsmede privé uitgaven op creditcards van [geïntimeerde] zullen verrekend worden met het salaris waar u tot op heden recht op heeft.
Gaarne ontvangen wij per ommegaande 1 exemplaar van deze brief door U ondertekend retour, alsmede de werkgeversverklaring die nog in uw bezit is.”
3.11 Bij brief van 15 oktober 2012 heeft de gemachtigde van [appellant] loondoorbetaling gevorderd en een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van het gegeven ontslag.