Beschikking d.d. 19 februari 2013
Zaaknummer 200.112.672
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S. de Kluiver, kantoorhoudende te 's-Gravenhage.
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 20 juni 2012 (zaaknummer 193348 / FL RK 11-4604) heeft de rechtbank te Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot vernietiging van haar erkenning door de man en heeft de rechtbank haar overige verzoeken, afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 5 september 2012, heeft de vrouw verzocht bij beschikking, voor zover de wet toelaat uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 20 juni 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende de erkenning door de man alsnog nietig te verklaren, danwel te vernietigen, ook de wettiging door de man nietig te verklaren dan wel te vernietigen, te bepalen dat de geslachtsnaam van de vrouw en daarmee van haar dochter [dochter], vanaf de aanvang [Naam] is gebleven. Daarnaast heeft de vrouw verzocht de griffier opdracht te geven het gezagsregister te corrigeren en de ambtenaar van de burgerlijke stand opdracht te geven de juiste geslachtsnaam in de geboorteregisters aan te tekenen, dan wel een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief met bijlage van 17 september 2012, van mr. De Kluiver.
Ter zitting van 8 januari 2013 is de zaak behandeld. Verschenen is de vrouw, bijgestaan door mr. De Kluiver. De man is opgeroepen, maar niet verschenen.
De beoordeling
Inleiding
1. De vrouw is geboren [in 1986], uit [de moeder] (hierna te noemen: de moeder). Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 22 oktober 1991 is de moeder ontheven uit het gezag over de vrouw en is Pro Juventute belast met de voogdij over de vrouw.
2. Op 10 juli 1991 is de man gehuwd met de moeder. De vrouw is erkend op 1 september 1992 door de man. Bij beschikking van 15 april 1998 heeft de rechtbank 's-Gravenhage de echtscheiding tussen de moeder en de man uitgesproken. Daarbij is onder meer bepaald dat het gezag voortaan alleen aan de moeder zal toekomen.
3. Bij beschikking van 28 november 2005 van de rechtbank 's-Gravenhage is de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken tot nietigverklaring, dan wel vernietiging van de erkenning, tot verbetering van het gezagsregister en de registers van de burgerlijke stand, alsmede tot vergoeding van de proceskosten.
4. Op 16 juni 2011 heeft de vrouw haar inleidend verzoek in de onderhavige zaak ingediend. Bij beschikking van 12 december 2011 heeft de rechtbank 's-Gravenhage zich onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de rechtbank Zwolle-Lelystad. Die rechtbank heeft bij beschikking van 20 juni 2012 beslist zoals hiervoor reeds is weergegeven. Tegen deze beschikking is het hoger beroep van de vrouw gericht.
5. Het hof zal in deze hoger beroepsprocedure eerst beoordelen of de erkenning door de man alsnog nietig verklaard dient te worden, zoals de vrouw stelt, voordat de vraag of de erkenning vernietigd dient te worden, aan de orde zal komen.
De nietigheid van de erkenning
6. De vrouw stelt dat de erkenning van haar door de man nietig is, omdat de moeder haar toestemming tot erkenning niet heeft kunnen geven, nu de moeder eerder ontheven is van het gezag over de vrouw.
7. Art. 1:198 BW bepaalt onder meer dat de moeder van een kind de vrouw is uit wie het kind is geboren of die het kind heeft geadopteerd. De daarna in die titel volgende afstammingsbepalingen gaan ook uit van dat moeder-begrip. Uit art. 1:204 lid 1 onder c BW volgt dat om een kind dat de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, te erkennen (onder meer) de toestemming van de moeder nodig is dan wel vervangende toestemming van de rechter als de toestemming van de moeder ontbreekt. De wet vereist evenwel voor de toestemming tot erkenning niet dat de moeder het gezag (nog) heeft. Die eis volgt evenmin uit de wetsgeschiedenis of jurisprudentie. De vrouw heeft dat ter zitting van het hof ook bevestigd. Overigens kan een minderjarige (van 16 jaar of ouder) zelf, zonder toestemming van degene die het gezag over hem uitoefent, een beslissing nemen om toestemming te geven tot erkenning. Ook daar wordt geen instemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger vereist. Evenmin is in casu de instemming van de voogd, Pro Juventute, vereist geweest. Nu gezag aldus geen vereiste is voor de het rechtsgeldig geven van toestemming tot erkenning, was de moeder bevoegd toestemming tot erkenning van de vrouw aan de man te verlenen.
8. De argumenten van de vrouw kunnen haar daarom niet baten. Hieruit volgt dat het verzoek van de vrouw om de erkenning nietig te verklaren, dient te worden afgewezen.
De vernietiging van de erkenning
9. De vrouw heeft verzocht de erkenning te vernietigen. De vrouw heeft aangevoerd dat de man niet haar biologische vader is en dat zij vanaf haar geboorte heeft geweten wie wel haar biologische vader is. Op grond van art. 1:205 lid 1 sub a BW kan de vrouw, die ten tijde van de erkenning nog minderjarig was, een verzoek tot vernietiging indienen op grond dat de erkenner niet de biologische vader is. Art. 1:205 lid 4 BW brengt mee dat het kind zijn (of haar) verzoek moet indienen binnen drie jaar nadat hij (of zij) bekend is geworden met het feit dat de man - dat is de erkenner - vermoedelijk niet zijn (of haar) biologische vader is, dan wel dat indien het kind gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met het feit dat de erkenner niet zijn (of haar) biologische vader is, hij (of zij) dat verzoek kan indienen tot uiterlijk drie jaren nadat hij (of zij) meerderjarig is geworden. De vrouw heeft er op gewezen dat zij begin 2005 ontdekte dat ze ingeschreven stond als [Naam 1] en - naar het hof begrijpt - door de man erkend is. Daargelaten de vraag of de vrouw eigenlijk al niet binnen drie jaren nadat zij meerderjarig is geworden haar verzoek had moeten indienen (dat is vóór 2 februari 2007), is zij eveneens te laat met het indienen van haar verzoek, indien de drie jaar gerekend dient te worden vanaf het moment dat zij bekend werd met de erkenning nu dat verzoek pas op 16 juni 2011 is ingediend bij de rechtbank.
10. De vrouw heeft nog een beroep gedaan op art. 8 EVRM dat inhoudt dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- of gezinsleven (family life). Het stellen van termijnen, zoals genoemd in art. 1:205 lid 4 BW, levert in principe geen schending op van art. 8 EVRM. In de onderhavige zaak is evenmin sprake van zodanige omstandigheden dat het respect voor family life als bedoeld in art. 8 EVRM eist dat de wettelijketermijn terzijde gesteld moet worden. De vrouw heeft namelijk al eerder, tijdig - in 2005 - een verzoek tot vernietiging van de erkenning gedaan, maar zij is in dat verzoek bij beschikking van 28 november 2005 door de rechtbank 's-Gravenhage niet-ontvankelijk verklaard. Weliswaar stelt de vrouw dat de rechtbank haar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, maar zij heeft tegen die beschikking geen hoger beroep ingesteld. Dat de vrouw lange tijd ontdaan is geweest van die beschikking van de rechtbank en de zaak daarom heeft laten rusten, kan - anders dan de vrouw wenst - het terzijde stellen of verlengen van de door de wetgever gestelde termijn niet rechtvaardigen. De door de vrouw aangevoerde omstandigheid dat de man voor haar een volslagen onbekende was en is en dat het gezagsregister onjuist was, leidt niet tot een ander oordeel.
11. Het voorgaande brengt mee dat de vrouw niet ontvangen kan worden in het verzoek tot vernietiging van de erkenning.
12. Ter zitting van het hof is - gelet op art. 1:205 BW - nog aan de orde geweest, dat de vrouw heeft gesteld dat de man niet de biologische vader is, maar dat daarvan geen bewijs is ingebracht. Nu de vrouw echter niet-ontvankelijk verklaard zal worden in haar verzoek tot vernietiging van de erkenning, kan een verklaring van de biologische vader, dan wel ander bewijs voor deze stelling achterwege blijven.
De nietigheid of vernietiging van de wettiging
13. De vrouw heeft gesteld dat de wettiging niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, omdat zij toen nog niet erkend was.
14. Het hof kan zich verenigen met de overwegingen van de rechtbank over de wettiging van de vrouw en neemt die over. Het hof voegt daaraan toe dat art. 1:214 BW (oud) meebrengt dat een natuurlijk kind gewettigd wordt, wanneer het - zoals in casu - staande het huwelijk door de echtgenoot van de moeder wordt erkend, als onlosmakelijk gevolg van die erkenning. De stelling van de moeder treft dan ook geen doel. Het verzoek tot nietigverklaring dan wel tot vernietiging van de wettiging dient daarom te worden afgewezen.
De wijziging van de geslachtsnaam
15. Nu de erkenning door de man in stand zal blijven, dient eveneens het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam te worden afgewezen. Een zelfstandige wijziging van de geslachtsnaam is in beginsel mogelijk, maar de beoordeling van een dergelijk verzoek behoort ingevolge art. 1:7 BW niet tot de bevoegdheid van het hof.
De correctie van het gezagsregister en de registers van de burgerlijke stand
16. De vrouw heeft in eerste aanleg verzocht het gezagsregister en de registers van de burgerlijke stand te corrigeren waar het betreft: de ontheffing uit het gezag van de moeder in 1991, de erkenning door de man in 1992 en de gezagsbeschikking van 1998. In hoger beroep heeft ze wederom om correctie gevraagd.
17. Uit het uittreksel uit het gezagsregister van 18 april 2011 blijkt dat de ontheffing uit het gezag inmiddels juist is opgenomen. Correctie daarvan is dan ook niet meer nodig. Nu de erkenning door de man in stand blijft, dient correctie op dat punt achterwege te blijven. In zoverre dient het verzoek van de vrouw te worden afgewezen.
18. Het register vermeldt terecht dat in de echtscheidingsbeschikking van 15 april 1998 van rechtbank 's-Gravenhage is bepaald dat de moeder alleen met het gezag belast blijft. Gelet op de ontheffing uit het gezag is dat evenwel inhoudelijk niet juist. Het hof is echter niet bevoegd de beschikking van 15 april 1998 te verbeteren. Wel kan de rechter die destijds de desbetreffende uitspraak heeft gedaan te allen tijde op verzoek of ambtshalve tot verbetering overgaan. De vrouw dient zich daarvoor dan ook te wenden tot de rechtbank 's-Gravenhage. Eerst na verbetering van de echtscheidingsbeschikking kan die verbetering in het register worden opgenomen. Het hof zal het verzoek van de vrouw op dit punt dan ook niet honoreren.
Slotsom
19. Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep in stand laten. Het hof zal de beschikking daarom bekrachtigen.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, voorzitter, A.W. Beversluis en R. Feunekes, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 19 februari 2013 in bijzijn van de griffier.