ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4749

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.108.025
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en niet-wijzigingsbeding in echtscheidingsconvenant

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van partneralimentatie en de geldigheid van een niet-wijzigingsbeding in een echtscheidingsconvenant. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om de partneralimentatie op nihil te stellen, maar de rechtbank Utrecht had dit verzoek afgewezen. De man voerde aan dat zijn omstandigheden ingrijpend waren gewijzigd door zijn emigratie naar Frankrijk, zijn onherroepelijke veroordeling tot detentie en zijn verminderde draagkracht. De vrouw, verweerster in hoger beroep, betwistte dit en beroept zich op het niet-wijzigingsbeding dat in het echtscheidingsconvenant was opgenomen.

Het hof overwoog dat een niet-wijzigingsbeding is bedoeld om partijen te beschermen tegen onvoorziene wijzigingen in omstandigheden. De man had in zijn verzoek onvoldoende onderbouwd dat er sprake was van een ingrijpende wijziging van omstandigheden die het niet-wijzigingsbeding zou doen vervallen. Het hof concludeerde dat de detentie van de man en zijn keuze om te emigreren geen onvoorziene omstandigheden waren, aangezien partijen bij het sluiten van het convenant rekening hadden gehouden met mogelijke toekomstige veranderingen.

De beslissing van het hof was om de beschikking van de rechtbank Utrecht te bekrachtigen, waarbij de man werd verplicht om de overeengekomen partneralimentatie te blijven betalen. Het hof compenseerde de proceskosten in hoger beroep, gezien de partijen gewezen echtgenoten zijn. De uitspraak benadrukt het belang van niet-wijzigingsbedingen in alimentatieovereenkomsten en de strenge eisen die aan de stelplicht van de verzoeker worden gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.108.025
(zaaknummer rechtbank 311083)
beschikking van de familiekamer van 7 februari 2013
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] (Frankrijk),
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen “de man”,
advocaat: mr. N.C. de Vos te Amersfoort
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats]
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
advocaat: mr. K.M. Lans te De Bilt.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Utrecht van 14 maart 2012, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 8 juni 2012, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair de bestreden beschikking nietig te verklaren, althans te verklaren voor recht dat deze beschikking niet wordt geacht te zijn genomen dan wel subsidiair de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de onderdelen die door de grieven van de man zijn bestreden en, opnieuw beschikkende, zo nodig onder aanvulling of verbetering van gronden, het verzoek van de man alsnog toe te wijzen als volgt geformuleerd:
1. de verplichte bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, als overeengekomen in het echtscheidingsconvenant van 23 maart 2009, deel uitmakende van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 22 april 2009 met ingang van de datum van 26 december 2010, subsidiair 1 juni 2011, meer subsidiair ondertekening van onderhavig verzoekschrift op nihil te stellen, althans op een zodanig bedrag, doch maximaal € 850,- met uitsluiting van toekomstige indexering, en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht;
2. de vrouw te veroordelen om binnen 14 dagen na de in deze te geven beschikking aan de man terug te betalen, althans te bepalen dat de vrouw binnen 14 dagen na de in deze te geven beschikking aan de man ineens dient te betalen, de teveel ontvangen alimentatie ad € 756,78 en de teveel en als onverschuldigd ontvangen alimentatie vanaf de onder sub 1 te bepalen wijzigingsdatum ad € 880,28 per maand, vermeerderd met de door de man betaalde beslagkosten ad € 518,79, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betekening van de te geven beschikking.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 9 augustus 2012, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden. De vrouw verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren, althans de door hem aangevoerde grieven ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3 Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 22 juni 2012 een brief van mr. De Vos van 21 juni 2012;
- op 2 november 2012 een brief van mr. De Vos van 30 oktober 2012 met bijlagen.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 13 november 2012 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.5 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem.
3. De vaststaande feiten
3.1 Partijen zijn op [datum] 1984 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 22 april 2009 is echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 7 mei 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Partijen hebben op 23 maart 2009 een echtscheidingsconvenant gesloten waarin zij voor zover thans van belang het volgende zijn overeengekomen:
2.1 Partneralimentatie
a. (…)
b. Rekening houdend met de draagkracht en een gelijke jus voor partijen, komen partijen op basis van de gemaakte berekeningen, tot de volgende partneralimentatie. De man verstrekt aan de vrouw een partneralimentatie van € 975,- bruto per maand (…). De ingangsdatum voor de alimentatiebetaling is 1 januari 2009(…).
c. (…)
d. een herberekening vindt plaats op het moment dat de gezamenlijke eigen woning verkocht is en overgedragen aan de nieuwe eigenaar, alsmede 5 jaar hierna. (…) De partneralimentatie na de eerste herzieningsberekening, te weten na verkoop van de woning, zal minimaal
€ 975,- bruto per maand bedragen. (…)
e. (…)
f. Voorts komen partijen overeen op grond van artikel 1:159 BW dat hetgeen is overeengekomen omtrent de partneralimentatie, met uitzondering van de onder d genoemde momenten, niet zal worden gewijzigd, tenzij sprake is van een ingrijpende wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:159 lid 3 BW.
2.2 Indexering
De partneralimentatie wordt jaarlijks verhoogd met het door de Minister van Justitie vastgestelde percentage, voor het eerst per 1 januari 2010.
Het echtscheidingsconvenant maakt deel uit van de echtscheidingsbeschikking van 22 april 2009.
3.3 Partijen zijn overeengekomen met ingang van 1 augustus 2010 het bij convenant overeengekomen bedrag van € 975,- tijdelijk te verlagen met € 125,- bruto per maand.
3.4 Bij verzoekschrift in eerste aanleg heeft de man verzocht de overeengekomen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op nihil te stellen.
3.5 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man tot nihilstelling van de partneralimentatie afgewezen.
3.6 De man is alleenstaand. De man werkte tot mei 2010 bij het ROC. De man heeft in het kader van een reorganisatie aldaar vrijwillig ingestemd met zijn ontslag en een ontslagvergoeding ontvangen. Vervolgens is de man medio 2010 geëmigreerd naar Frankrijk en is daar eind 2010 een onderneming begonnen in de vorm van auto-entrepreneur, genaamd [NAAM]. Uit de overgelegde stukken van die onderneming blijkt dat de man in 2010 een gemiddelde omzet had van € 2.880,- en in het eerste halfjaar van 2011 een resultaat van € 1.850,50.
3.7 Voorafgaand aan de echtscheiding van partijen heeft de man strafbare feiten gepleegd waarvoor de man onlangs onherroepelijk is veroordeeld tot vier maanden detentie.
4. De motivering van de beslissing
4.1 De man verzoekt nihilstelling van de alimentatiebijdrage. De vrouw heeft daartegen verweer gevoerd en beroept zich op een niet-wijzigingsbeding.
4.2 Ingevolge artikel 1:159 lid 1 BW kan bij een alimentatieovereenkomst worden bedongen dat zij niet bij rechterlijke uitspraak zal kunnen worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden. Een zodanig beding kan slechts schriftelijk worden gemaakt. Lid 3 van dit artikel bepaalt dat ondanks een zodanig beding, op verzoek van een der partijen de overeenkomst door de rechter bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere beschikking kan worden gewijzigd op grond van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden.
4.3 Het hof stelt voorop dat van een ingrijpende wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:159 lid 3 BW sprake is, wanneer een volkomen wanverhouding is ontstaan tussen hetgeen partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan. Op de voet van de uitspraak van de Hoge Raad van
8 september 2006 (LJN: AW6217) overweegt het hof dat bij het onderzoek of zich een wijziging van de aard als bedoeld in artikel 1:159 lid 3 BW heeft voorgedaan, weliswaar van belang kan zijn of ten tijde van de uitspraak op het verzoek een wanverhouding bestaat tussen wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, doch daarbij zal het erop aankomen of zulks een gevolg is van een voor de toepassing van dit artikel voldoende ingrijpende wijziging ten opzichte van de omstandigheden die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bestonden. Daarbij zal voorts in aanmerking moeten worden genomen wat partijen toen aan mogelijke toekomstige omstandigheden voor ogen hebben gehad. Het hof dient niet alleen onderzoek te doen naar de feitelijke financiële omstandigheden van het moment, maar ook naar alle andere relevante omstandigheden.
Nu wijziging slechts in uitzonderingsgevallen is toegelaten, moeten in de onderhavige procedure zowel aan de stelplicht van de man, als aan de motivering van de rechter zware eisen worden gesteld.
4.4 De man legt in de eerste plaats aan zijn verzoek ten grondslag dat zijn omstandigheden
ingrijpend zijn gewijzigd door zijn loopbaanwijziging, emigratie en zijn onherroepelijke veroordeling en dat zijn draagkracht daardoor sterk is verminderd.
4.5 Het hof overweegt als volgt. Een niet-wijzigingsbeding strekt naar zijn aard er (mede)
toe om te anticiperen op wijzigingen die partijen met meer of minder waarschijnlijkheid kunnen verwachten. Zij strekken ook noodzakelijkerwijs ertoe het risico voor het intreden van dergelijke wijzigingen in meerdere of mindere mate bij één van de partijen te leggen.
De man stelt dat het niet-wijzigingsbeding is aangegaan ten behoeve van de vrouw, om de betaling van de alimentatie tijdens de detentie van de man zeker te stellen. Partijen hebben aldus met de voorziene detentie van de man bij het maken van hun afspraken rekening gehouden, zodat de detentie van de man geen zo ingrijpende wijziging van omstandigheden vormt dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer mag worden gehouden aan het niet-wijzigingsbeding in de overeenkomst.
4.6 De man werkte, ook ten tijde van de echtscheiding en de gemaakte afspraken, in het onderwijs. Hij heeft in mei 2010 in het kader van een reorganisatie vrijwillig ontslag genomen, volgens eigen zeggen omdat hij verwachtte na zijn veroordeling in verband met een zedendelict niet langer in het onderwijs werkzaam te kunnen zijn. Dit standpunt is niet nader onderbouwd. Zoals hiervoor reeds is overwogen was de strafrechtelijke veroordeling van de man ten tijde van de overeenkomst tussen partijen reeds voorzien. Ook de door de man zelf gekozen loopbaanwijziging vormt daarom geen zo ingrijpende wijziging van omstandigheden. Daar komt bij dat de man met zijn vrijwillige keuze voor het beëindigen van zijn dienstverband reeds willens en wetens het risico van werkloosheid heeft genomen. De man heeft vervolgens in Nederland geen WW-uitkering aangevraagd, maar heeft de keuze gemaakt te emigreren naar Frankrijk om daar een eigen onderneming te beginnen met een onzeker inkomen. Dat de man tijdens zijn detentie geen inkomsten zal genieten hebben partijen (kunnen) voorzien ten tijde van de gemaakte afspraken, zodat ook daarin geen ingrijpende wijziging is gelegen. De man heeft de door hem gemaakte keuzes in het kader van de op hem rustende stelplicht en de gemotiveerde betwisting door de vrouw onvoldoende onderbouwd en toegelicht, hetgeen voor rekening en risico van de man dient te blijven. Voorts heeft de man nagelaten het hof in te lichten over de beëindigingvergoeding die hij in het kader van de beëindiging van zijn dienstverband heeft ontvangen.
4.7 De man stelt dat het niet-wijzigingsbeding is komen te vervallen, doordat partijen meerdere wijzigingsmomenten hebben afgesproken en de vrouw tussentijds heeft ingestemd met een verlaging van de partneralimentatie.
4.8 Het hof is van oordeel dat het niet-wijzigingsbeding niet is vervallen. Partijen zijn bij
het echtscheidingsconvenant twee wijzigingsmomenten overeengekomen te weten: na verkoop van de echtelijke woning alsmede vijf jaar daarna. Uit het echtscheidingsconvenant blijkt dat bij het eerste herzieningsmoment de alimentatie niet lager kon worden dan € 975,- per maand. De termijn van vijf jaar na de verkoop van de echtelijke woning als herzieningsmoment is thans nog niet aangebroken. Dat aan de zijde van de vrouw thans reeds sprake is van een inkomensstijging doet aan het voorgaande niet af.
Evenmin kan tot een ander oordeel leiden dat partijen in augustus 2010 in overleg de alimentatie hebben verlaagd met € 125,- per maand, in verband met een tijdelijke woonlastenbesparing aan de zijde van de vrouw van € 250,- bruto per maand. Na het wegvallen van de woonlastenbesparing per datum overdracht van de echtelijke woning is de bijdrage van de man aan de vrouw van € 975,- herleefd. De man heeft, mede gezien de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende gesteld om tot een ander oordeel te komen.
4.9 Grief 1 faalt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen behoeven de overige grieven van de man geen bespreking.
5. De slotsom
5.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 14 maart 2012;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, R. Prakke-Nieuwenhuizen en
M.S. van Gaalen en is op 7 februari 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.