ECLI:NL:GHARL:2013:BZ6211

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.118.873
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en schorsing uitvoerbaarverklaring bij voorraad in familiezaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, betreft het een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Utrecht van 1 oktober 2012. De rechtbank had eerder beslist dat de zorgregeling tussen een kind en de vader, vastgesteld op 9 juli 2010, zou worden gewijzigd. De wijziging hield in dat de omgang tussen de vader en het kind voortaan eenmaal per twee weken in het weekend zou plaatsvinden, onder bepaalde voorwaarden. De moeder, die het niet eens was met deze beslissing, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om schorsing van de werking van de bestreden beschikking.

De mondelinge behandeling vond plaats op 8 februari 2013, waarbij zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig waren. Ook vertegenwoordigers van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht waren aanwezig. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de belangen van het kind en de noodzaak om een belangenafweging te maken. Het hof oordeelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die de rechter in eerste aanleg niet had kunnen betrekken in zijn beoordeling. Dit betrof onder andere een verzoek van de stichting om een nieuw forensisch-psychodiagnostisch onderzoek naar de ontwikkeling van het kind en de relatie met beide ouders.

Het hof concludeerde dat de tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank Utrecht in de huidige situatie in strijd zou zijn met het belang van het kind. De vader had aangegeven niet mee te willen werken aan het deskundigenonderzoek, wat de situatie verder bemoeilijkte. Gezien de gespannen verhouding tussen de ouders en de weerstand van het kind tegen de omgangsregeling, besloot het hof de werking van de bestreden beschikking te schorsen. Dit betekent dat de eerdere regeling niet uitgevoerd zal worden totdat er meer duidelijkheid is over de situatie van het kind en de omgang met de vader.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.118.873/02
(zaaknummer rechtbank Utrecht 329462)
beschikking van de familiekamer van 28 februari 2013
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.A.J. Kubatsch te Utrecht,
en
Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de stichting,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats]
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. B.L. van Riel te Arnhem.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Utrecht van 1 oktober 2012, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Bij deze – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, beslist dat de zorgregeling tussen [het kind] en de vader, zoals vastgesteld bij beschikking van 9 juli 2010, wordt gewijzigd in die zin dat omgang tussen de vader en [het kind] eenmaal per twee weken in het weekend van 11.00 uur tot 16.00 uur bij oom en tante (vaderszijde), onder de in die beschikking vermelde voorwaarden, plaatsvindt.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 20 december 2012;
- het verweerschrift van de stichting;
- het verweerschrift van de vader;
- een brief van mr. Kubatsch van 21 januari 2013 met bijlage.
2.2 De mondelinge behandeling heeft op 8 februari 2013 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de stichting zijn verschenen [...], gezinsvoogd, en [...], gedragswetenschapper.
2.3 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem.
3. De motivering van de beslissing
3.1 Aan de orde is het verzoek van de moeder schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1 genoemde beslissing betreft. De vader en de stichting voeren hiertegen gemotiveerd verweer.
3.2 Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.3 Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de werking van een beschikking, een belangenafweging dient plaats te vinden waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Bij die belangenafweging blijft de kans van slagen van het hoger beroep in de regel buiten beschouwing.
Voor schorsing van de werking van een beschikking is plaats, indien de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de gebruikmaking van zijn bevoegdheid om, in afwachting van de uitslag van het hoger beroep, tot tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking over te gaan. Dat laatste doet zich in ieder geval voor, indien (1) deze beschikking klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of (2) indien de tenuitvoerlegging op grond van feiten die na het geven van deze beschikking zijn voorgevallen of aan het licht gekomen, aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor de onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Daarnaast kunnen zich ook andere gevallen voordoen waarin plaats is voor schorsing van de werking. Daarvan is bij voorbeeld sprake indien feiten die na het geven van deze beschikking zijn voorgevallen of aan het licht gekomen of die de rechter in eerste aanleg bij zijn beslissing over de uitvoerbaarverklaring anderszins niet heeft kunnen meewegen, meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand totdat op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van het vonnis.
3.4 De verzoeker moet gemotiveerd zijn belang bij schorsing van de werking stellen.
3.5 Het hof is van oordeel dat zich na het geven van de bestreden beschikking van 1 oktober 2012 nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die de rechter in eerste aanleg niet in zijn beoordeling heeft kunnen betrekken, op grond waarvan door de tenuitvoerlegging aan de zijde van de moeder een noodtoestand zal ontstaan, en de onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
Gebleken is dat de stichting op 13 december 2012 de kinderrechter heeft verzocht een nieuw forensisch-psychodiagnostisch onderzoek te gelasten naar zowel de ontwikkeling van [het kind] als haar beleving van de situatie, alsook naar de vraag hoe beide ouders zich ten opzichte van deze situatie verhouden en naar hun persoonlijke ontwikkeling. De stichting wil door middel van dit onderzoek zicht krijgen op de beantwoording van de vraag hoe de jarenlange patstelling en strijd rondom de omgang kunnen worden doorbroken. Hiervoor is volgens de stichting zicht op de relatie van [het kind] met beide ouders van groot belang.
Bij beschikking van 9 januari 2013 heeft de kinderrechter het gevraagde deskundigenonderzoek bevolen. In het kader van de door haar verzochte schorsing heeft de moeder gesteld dat dit onderzoek eerst dient te worden afgewacht, waarna pas, indien in het deskundigenrapport omgang wordt geadviseerd, kan worden gekomen tot een verantwoorde omgang tussen [het kind] en de vader. De stichting heeft zich op het standpunt gesteld dat, in afwachting van het deskundigenonderzoek, de omgangsregeling dient te worden voortgezet zodat [het kind] en de vader elkaar regelmatig zien, hetgeen mogelijk ertoe zal leiden dat het interactieonderzoek gedurende de onderzoeksperiode minder geforceerd zal zijn.
Nu de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard op geen enkele wijze zijn medewerking aan het deskundigenonderzoek te zullen geven, is gewenning aan de omgang van [het kind] met haar vader ten behoeve van het onderzoek niet aan de orde.
Het hof acht het op dit moment evenmin in het belang van [het kind] dat de omgangsregeling wordt voortgezet. [het kind] heeft haar vader nu al geruime tijd niet gezien. Voorts is gebleken dat [het kind] in maart 2012 veel weerstand heeft vertoond tegen een omgangsregeling. Bij de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde omgangsregeling vindt contact plaats tussen de vader en de moeder bij het terugbrengen van [het kind]. Gelet op de uiterst gespannen verhouding tussen de ouders, de omstandigheid dat de vader zich afwerend opstelt en niet bereid is tot samenwerking om tot een verantwoorde omgangsregeling te komen, maar zich uitsluitend vasthoudt aan de door rechtbank bepaalde omgangsregeling, is het hof van oordeel dat uitvoering van de omgangsregeling in de huidige situatie in strijd is met het belang van [het kind].
Al deze factoren in onderling verband bezien brengen het hof tot het oordeel dat bij tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking in dit geval een noodtoestand zal ontstaan. Het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking zal dan ook als volgt worden toegewezen.
4. De beslissing
Het hof:
schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Utrecht van 1 oktober 2012.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.H. Schulten, H.L. van der Beek en C.J. Laurentius-Kooter, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 28 februari 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.