ECLI:NL:GHARL:2013:BZ7965

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.101.880/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regresvordering na inroepen borgtocht en de rechtsverhouding tussen werkgever en werknemer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een regresvordering die door de appellant was ingesteld na het inroepen van een borgtocht. De appellant, die als beherend vennoot van de commanditaire vennootschap Catering B.V. fungeerde, had een borgtocht ondertekend voor een bedrag van € 20.000,- ten gunste van de curator van Catering B.V., die op 7 juni 2006 in staat van faillissement was verklaard. De appellant vorderde betaling van dit bedrag van de geïntimeerden, die in dienst waren bij Catering B.V. en waarvan de salarissen door de Holding B.V. waren ingehouden. Het hof oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij rechthebbende was op de regresvordering, en dat de inhoudingen op de salarissen van de geïntimeerden door de Holding B.V. in mindering strekten op de regresvordering. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, die de vordering van de appellant had afgewezen en hem had veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de juridische complexiteit van de rechtsverhouding tussen de borgsteller, de werkgever en de werknemers, en de gevolgen van faillissement voor regresvorderingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.101.880/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 179040/HA ZA 10-1653)
arrest van de eerste kamer van 16 april 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. J.R. Bügel, kantoorhoudend te Dronten,
tegen
1. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
hierna: [geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
hierna: [geïntimeerde 2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. E.R. van Schaik, kantoorhoudend te Lelystad.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 5 juni 2012 hier over.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie na aanbrengen gelast. Deze comparitie is gehouden op 12 juli 2012. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal maakt deel uit van de stukken.
1.2 Het verdere verloop van de procedure is als volgt:
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord.
1.3 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
1.4 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
1.5 De vordering van [appellant] luidt:
"dat het Gerechtshof zal vernietigen het vonnis van de rechtbank te Zwolle-Lelystad op
30 november 2011 met zaaknummer/rolnummer 179040 / HA ZA 10-1653 tussen partijen gewezen, opnieuw rechtdoende, bij arrest zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, alsnog de vorderingen van appellant toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van het geding in beide instanties."
2. De verdere beoordeling
Vaststaande feiten
2.1 Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.7) van het vonnis van 30 november 2011 zijn geen grieven gericht en ook overigens is niet van bezwaren gebleken. Ook in appel kan dan ook van deze feiten worden uitgegaan. Met wat verder over de feiten is gebleken, komen deze feiten op het volgende neer.
2.1.1 [appellant] was beherend vennoot van de commanditaite vennootschap [Catering B.V.] (hierna: [Catering B.V.]).
2.1.2 [geïntimeerde 2] was bestuurder van de besloten vennootschap [Catering B.V.] [Catering B.V.] is op 7 juni 2006 in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. T.L.P. Nguyeng tot curator (hierna: de curator).
2.1.3 De activa van [Catering B.V.] zijn in een op 30 juni 2006 schriftelijk vastgelegde “activaovereenkomst” door de curator verkocht aan [Catering B.V.] voor een bedrag van
€ 42.500,-. In de considerans van deze overeenkomst is onder meer vermeld:
“dat in het kader van de activaovereenkomst partijen en [appellant] voorts zijn overeengekomen een borgtochtovereenkomst ten laste van [appellant] en ten gunste van verkoper te sluiten tot zekerheid van de vordering die de boedel onder meer in rekening-courant heeft op [geïntimeerde 2] en de heer [geïntimeerde], wonende te [adres]”.
2.1.4 Op 30 juni 2006 hebben [appellant], [geïntimeerden] en de curator een “overeenkomst van borgtocht” ondertekend. In de overeenkomst is vermeld dat [appellant] daarbij handelt als beherend vennoot van [Catering B.V.] en voor zich in privé. De borgstelling betreft een bedrag van maximaal € 20.000,-.
2.1.5 [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn op respectievelijk 20 juni 2006 en 1 juli 2006 bij [Catering B.V.] in dienst getreden. [geïntimeerde 1] heeft deze arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2008 beëindigd. De laatste werkdag van
[geïntimeerde 2] was 13 juli 2010.
2.1.6 In juli 2006 heeft de curator de borgtocht ingeroepen. Van de bankrekening van
[Catering B.V.] is vervolgens een bedrag van € 20.000,- betaald.
2.1.7 [appellant] en zijn echtgenote hebben bij notariële akte van 16 mei 2007 de besloten vennootschap [Catering B.V.] (hierna: Catering B.V.) opgericht. In de notariële akte is onder meer vermeld:
“Wijze van storting:
Namens de vennootschap is met de oprichters overeengekomen dat de oprichters de door hun opgenomen aandelen zullen volstorten door inbreng in de vennootschap van de gehele door hun (het hof leest: hen) voor eigen rekening onder de naam [Catering B.V.] te Dronten gdreven onderneming (…), welke inbreng derhalve omvat alle activa van deze onderneming onder de verplichting voor de vennootschap voor haar rekening te nemen en als eigen schulden te voldoen alle passiva van die onderneming(…)”
2.1.8 Op de salarissen van [geïntimeerden] zijn diverse inhoudingen verricht.
2.1.9 [geïntimeerden] hebben salarisstroken ontvangen van [Holding B.V.]. [appellant] was bestuurder van [Holding B.V.]
2.1.10 In een e-mailbericht van 12 mei 2010 heeft de curator aan de raadsman van
[geïntimeerden] onder meer geschreven:
“(…) Voor wat betreft de rekening-courant vordering van de gefailleerde vennootschap op zowel [geïntimeerde 2] als [geïntimeerde 1] (inclusief Houtribhaven), heb ik een aantal stukken van mevrouw [geïntimeerde 1] mogen ontvangen,. (…) Vorenstaande maakt dat in totaal
€ 4.000,- onrechtmatig is ingehouden op het slaris van [geïntimeerde 2] nu voornoemde bedragen niet zijn doorgestort naar de faillissementsrekening (…)”.
2.1.11 [Holding B.V.] is op 13 juli 2010 in staat van faillissement verklaard.
Procedure in eerste aanleg
2.2 [appellant] heeft [geïntimeerden] gedagvaard en betaling gevorderd van een bedrag van € 20.000,- met rente en kosten. Aan deze vordering heeft hij ten grondslag gelegd dat de curator de borgtocht heeft ingeroepen en dat hij om die reden een regresvordering van
€ 20.000,- op [geïntimeerden] heeft. [geïntimeerden] hebben verweer gevoerd. Volgens hen is het bedrag van € 20.000,- ruimschoots door hen betaald door middel van de inhoudingen op hun salarissen. [appellant] heeft daartegen aangevoerd dat de inhoudingen niet door hem, maar door [Holding B.V.] zijn verricht, zodat ze niet in mindering strekken op zijn vordering op [geïntimeerden]
2.3 De rechtbank heeft het verweer van [geïntimeerden] gehonoreerd en de vordering van [appellant] afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
Bespreking van de grieven
2.4 Uit de hiervoor in rechtsoverweging 2.1.7 aangehaalde akte van oprichting volgt dat Catering B.V. door inbreng eigenaar is geworden van de activa en passiva van [Catering B.V.] Ten tijde van deze inbreng waren [geïntimeerden] bij [Catering B.V.] in dienst. In het licht van deze omstandigheden hebben [geïntimeerden] de stelling van [appellant] dat zij krachtens overgang van onderneming vanaf de inbreng in dienst zijn gekomen bij
Catering B.V. onvoldoende weersproken.
2.5 [appellant] heeft gesteld dat de naam van Catering B.V. is veranderd in [Holding B.V.], zodat [geïntimeerden] uiteindelijk in dienst zijn gekomen bij [Holding B.V.] Het staat vast dat [geïntimeerden] loonstroken hebben ontvangen van [Holding B.V.] en dat de werkzaamheden van [geïntimeerde 2] eindigden toen [Holding B.V.] in staat van faillissement werd verklaard. In het licht van deze omstandigheden hebben
[geïntimeerden] hun betwisting van de stelling van [appellant] dat [Holding B.V.] dezelfde rechtspersoon is als Catering B.V. onvoldoende weersproken.
2.6 Uit het voorgaande volgt dat de grieven I en II, die zich keren tegen de overweging van de rechtbank dat [Catering B.V.] de werkgever is gebleven van [geïntimeerden] en dat de verhouding tussen [Catering B.V.], Catering B.V. en [Holding B.V.] onduidelijk is gebleven, terecht zijn voorgesteld. De grieven slagen dan ook. Of dat [appellant] kan baten, zal hierna blijken.
2.7 Met grief III betoogt [appellant] dat [geïntimeerden] het bedrag dat zij verschuldigd zijn uit hoofde van de borgstelling niet kunnen verrekenen met de door [Holding B.V.] op hun salaris ingehouden bedragen. In dat verband verwijst [appellant] naar het bepaalde in artikel 7:663 BW, inhoudende dat de aansprakelijkheid van de vervreemdende werkgever (gedurende één jaar) beperkt is tot de op het moment van de overgang bestaande verplichtingen van de vervreemdende werkgever jegens de werknemer.
2.8 Het hof kan [appellant] niet volgen in dit betoog. Uit de inbrengverklaring volgt, zoals
[geïntimeerden] terecht betogen, dat alle activa en passiva van [Catering B.V.] zijn overgegaan van [Catering B.V.] naar Catering B.V./[Holding B.V.] Ten tijde van de inbreng was het bedrag van € 20.000,- al aan de curator betaald en was de regresvordering op
[geïntimeerden] al ontstaan. Indien [Catering B.V.] een regresvordering op
[geïntimeerden] had, is ook deze vordering ingebracht in Catering B.V.
2.9 Het hof stelt vast dat in appel niet meer ter discussie staat dat niet alleen [appellant] in privé, maar ook [Catering B.V.] borg stond voor de schulden van [geïntimeerden] Het bedrag van € 20.000,- is van de bankrekening van [Catering B.V.] betaald. [Catering B.V.] en haar rechtsopvolgers, waarover [appellant] de scepter zwaaide, hebben inhoudingen gepleegd op het salaris van [geïntimeerden] Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien dat niet [Catering B.V.] maar [appellant] (al dan niet voor de helft) rechthebbende is geworden op de regresvordering op [geïntimeerden] en dat deze vordering, voor zover ten tijde van de inbreng nog niet verrekend met gepleegde inhoudingen op het salaris van [geïntimeerden], niet (geheel) is ingebracht in Catering B.V., waardoor
Catering B.V. rechthebbende is geworden op deze vordering.
2.10 Nu ervan dient te worden uitgegaan dat Catering B.V./[Holding B.V.] rechthebbende was op de regresvordering op [geïntimeerden] strekten de door Catering B.V./[Holding B.V.] verrichte inhoudingen op de salarissen van [geïntimeerden] in mindering op de regresvordering. De grief faalt dan ook.
2.11 Bij grief IV, betreffende de omvang van de door [Holding B.V.] ten behoeve van
[geïntimeerden] verrichte betalingen, heeft [appellant] geen belang. De grief betreft de financiële verhouding tussen [Holding B.V.] en [geïntimeerden], waar [appellant] buiten staat.
2.12 Grief V heeft naast de andere grieven geen zelfstandige betekenis.
2.13 De slotsom is dat het slagen van de grieven I en II niet leidt tot een eindoordeel dat verschilt van het oordeel van de rechtbank. [appellant] heeft zijn vordering ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd. Het hof zal het vonnis van de rechtbank dan ook, onder aanvulling van gronden, bekrachtigen.
2.14 [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de proceskosten van het geding in hoger beroep(geliquideerd salaris van de advocaat: 1 punt, tarief II).
3. De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] gevallen, op € 666,- aan verschotten en op € 894,- voor geliquideerd salaris van de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, H. de Hek en R.E. Weening en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 16 april 2013 in bijzijn van de griffier.