Vaststaande feiten
2.1 Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.7) van het vonnis van 30 november 2011 zijn geen grieven gericht en ook overigens is niet van bezwaren gebleken. Ook in appel kan dan ook van deze feiten worden uitgegaan. Met wat verder over de feiten is gebleken, komen deze feiten op het volgende neer.
2.1.1 [appellant] was beherend vennoot van de commanditaite vennootschap [Catering B.V.] (hierna: [Catering B.V.]).
2.1.2 [geïntimeerde 2] was bestuurder van de besloten vennootschap [Catering B.V.] [Catering B.V.] is op 7 juni 2006 in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. T.L.P. Nguyeng tot curator (hierna: de curator).
2.1.3 De activa van [Catering B.V.] zijn in een op 30 juni 2006 schriftelijk vastgelegde “activaovereenkomst” door de curator verkocht aan [Catering B.V.] voor een bedrag van
€ 42.500,-. In de considerans van deze overeenkomst is onder meer vermeld:
“dat in het kader van de activaovereenkomst partijen en [appellant] voorts zijn overeengekomen een borgtochtovereenkomst ten laste van [appellant] en ten gunste van verkoper te sluiten tot zekerheid van de vordering die de boedel onder meer in rekening-courant heeft op [geïntimeerde 2] en de heer [geïntimeerde], wonende te [adres]”.
2.1.4 Op 30 juni 2006 hebben [appellant], [geïntimeerden] en de curator een “overeenkomst van borgtocht” ondertekend. In de overeenkomst is vermeld dat [appellant] daarbij handelt als beherend vennoot van [Catering B.V.] en voor zich in privé. De borgstelling betreft een bedrag van maximaal € 20.000,-.
2.1.5 [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn op respectievelijk 20 juni 2006 en 1 juli 2006 bij [Catering B.V.] in dienst getreden. [geïntimeerde 1] heeft deze arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2008 beëindigd. De laatste werkdag van
[geïntimeerde 2] was 13 juli 2010.
2.1.6 In juli 2006 heeft de curator de borgtocht ingeroepen. Van de bankrekening van
[Catering B.V.] is vervolgens een bedrag van € 20.000,- betaald.
2.1.7 [appellant] en zijn echtgenote hebben bij notariële akte van 16 mei 2007 de besloten vennootschap [Catering B.V.] (hierna: Catering B.V.) opgericht. In de notariële akte is onder meer vermeld:
“Wijze van storting:
Namens de vennootschap is met de oprichters overeengekomen dat de oprichters de door hun opgenomen aandelen zullen volstorten door inbreng in de vennootschap van de gehele door hun (het hof leest: hen) voor eigen rekening onder de naam [Catering B.V.] te Dronten gdreven onderneming (…), welke inbreng derhalve omvat alle activa van deze onderneming onder de verplichting voor de vennootschap voor haar rekening te nemen en als eigen schulden te voldoen alle passiva van die onderneming(…)”
2.1.8 Op de salarissen van [geïntimeerden] zijn diverse inhoudingen verricht.
2.1.9 [geïntimeerden] hebben salarisstroken ontvangen van [Holding B.V.]. [appellant] was bestuurder van [Holding B.V.]
2.1.10 In een e-mailbericht van 12 mei 2010 heeft de curator aan de raadsman van
[geïntimeerden] onder meer geschreven:
“(…) Voor wat betreft de rekening-courant vordering van de gefailleerde vennootschap op zowel [geïntimeerde 2] als [geïntimeerde 1] (inclusief Houtribhaven), heb ik een aantal stukken van mevrouw [geïntimeerde 1] mogen ontvangen,. (…) Vorenstaande maakt dat in totaal
€ 4.000,- onrechtmatig is ingehouden op het slaris van [geïntimeerde 2] nu voornoemde bedragen niet zijn doorgestort naar de faillissementsrekening (…)”.
2.1.11 [Holding B.V.] is op 13 juli 2010 in staat van faillissement verklaard.