ECLI:NL:GHARL:2013:BZ8514

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.028.783/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Restitutievordering na memorie van grieven; geen strijd met goede procesorde

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 april 2013, staat de restitutievordering van [appellante] centraal. [geïntimeerde] heeft zich verzet tegen deze vordering, stellende dat deze te laat is ingediend. Hij beroept zich op artikel 347 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarin staat dat alle nieuwe stellingen en vorderingen in de memorie van grieven naar voren moeten worden gebracht. Het hof heeft de eerdere tussenarresten van 28 augustus 2012 en 8 januari 2013 in acht genomen en het verdere verloop van het geding in hoger beroep besproken. Het hof oordeelt dat het instellen van de restitutievordering niet in strijd is met de goede procesorde, aangezien [geïntimeerde] in de gelegenheid is gesteld om zich over deze vordering uit te laten.

Het hof heeft de grieven van [appellante] en [geïntimeerde] beoordeeld. De grieven I en IIB van [appellante] slagen, terwijl de grieven IIA en IIC gedeeltelijk slagen. De grieven van [geïntimeerde] falen. Het hof komt tot de conclusie dat [appellante] een bedrag van € 1.053,39 aan [geïntimeerde] moet betalen, en dat [geïntimeerde] het bedrag van € 5.085,57 dat [appellante] teveel heeft betaald, moet terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.028.783/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 101911/HA ZA 08-365)
arrest van de tweede kamer van 23 april 2013
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. E.T. van Dalen, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. A.A. Westers, kantoorhoudend te Groningen.
Het hof neemt de inhoud van de tussenarresten van 28 augustus 2012 en 8 januari 2013 hier over.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 [geïntimeerde] heeft een "akte verzet vermeerdering van eis" genomen.
1.2 Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
2. Restitutievordering
2.1 [geïntimeerde] heeft zich bij voornoemde akte verzet tegen het instellen van de restitutievordering door [appellante]. Hij betoogt dat zulks te laat is nu [appellante] op grond van artikel 347 lid 1 Rv in haar memorie van grieven, naast haar bezwaren tegen de beslissing van de rechtbank, reeds alle nieuwe stellingen en/of vorderingen waarop zij zich in appel mede wenst te beroepen, naar voren had dienen te brengen. Het instellen van de restitutievordering is volgens [geïntimeerde] dan ook in strijd met een goede procesorde.
2.2 Het hof overweegt te dien aanzien als volgt. Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 30 januari 2004 (LJN: AN7327) heeft geoordeeld, strookt het met de eisen van een goede rechtspleging de mogelijkheid aan te nemen dat in hoger beroep met het oog op het verkrijgen van een executoriale titel aan de vordering tot vernietiging van het bestreden vonnis een vordering tot ongedaanmaking van de ingevolge dat vonnis verrichte prestatie wordt verbonden. Een dergelijke vordering kan zo nodig nog na de memorie van grieven worden ingediend, op voorwaarde dat het indienen van de vordering niet in strijd komt met de beginselen van een goede procesorde, met name het beginsel van hoor en wederhoor (zie Hoge Raad 9 september 2005, LJN: AT4039). Daarvan is in dit geval geen sprake nu [geïntimeerde] in de gelegenheid is gesteld zich bij akte uit te laten over deze vordering.
Nu voorts gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] door deze vordering in zijn verdediging wordt geschaad noch anderszins van strijd met de goede procesorde is gebleken, zal het hof daarop recht doen.
3. De proceskosten (grief III in incidenteel appel)
3.1 Het hof komt nu toe aan de derde grief in incidenteel appel waarmee [geïntimeerde] betoogt dat [appellante] moet worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het hof ziet in de aard van het geschil en de verhouding die tussen partijen heeft bestaan, alsmede gelet op de uitkomst van het hoger beroep, aanleiding de in het vonnis in eerste aanleg uitgesproken compensatie van kosten te handhaven en ook in hoger beroep de proceskosten aldus te compenseren dat iedere partij de eigen kosten van het appel draagt.
Derhalve faalt grief III in incidenteel appel.
4. De slotsom
4.1 Onder verwijzing naar de tussenarresten en het voorgaande luidt in het principaal appel de slotsom als volgt. De grieven I en IIB slagen, de grieven IIA en IIC slagen ten dele en falen voor het overige en grief III faalt. In het incidenteel appel falen de grieven I en III, wordt grief II als ingetrokken beschouwd en ontbeert grief IV zelfstandige betekenis.
4.2 Een en ander leidt ertoe dat [appellante] een bedrag van € 297,39 inzake de kosten van de zakelijke verzekering alsmede een bedrag van € 756,- inzake de teruggave omzetbelasting aan [geïntimeerde] dient te voldoen. Het hof zal [appellante] dan ook veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.053,39 aan [geïntimeerde].
4.3 [appellante] heeft in haar akte gesteld dat zij respectievelijk op 3 augustus 2009, 1 september 2009, 28 september 2009, 30 oktober 2009 en 30 november 2009 aan de veroordeling van de rechtbank heeft voldaan en het door haar verschuldigde bedrag van € 5.085,57 heeft overgemaakt aan [geïntimeerde].
[geïntimeerde] heeft de ontvangst van dit bedrag niet betwist, zodat het ervoor moet worden gehouden dat [appellante] dat bedrag inderdaad aan [geïntimeerde] heeft betaald.
4.4 Derhalve moet worden geoordeeld dat de betaling van [appellante] aan [geïntimeerde] deels onverschuldigd heeft plaatsgevonden en dat er reden is om de restitutievordering van [appellante] toe te wijzen, in zoverre dat het bedrag van € 5.085,57 dat [appellante] ter uitvoering van het bestreden vonnis teveel aan [geïntimeerde] heeft voldaan, door [geïntimeerde] terugbetaald dient te worden, vermeerderd met de wettelijke rente over dat meerdere vanaf de dag van betaling door [appellante] tot de dag van terugbetaling.
4.5 Ieder der partijen wordt belast met de eigen kosten in hoger beroep.
5. De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het bestreden vonnis van 4 februari 2009 ten aanzien van de onderdelen 1 en 2 van het dictum;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellante] tot betaling van een bedrag van € 1.053,39 aan [geïntimeerde];
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] terug te betalen het bedrag van € 5.085,57 dat [appellante] ter uitvoering van het vonnis van de rechtbank van 4 februari 2009 teveel aan [geïntimeerde] heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. W. Breemhaar, mr. B.J.H. Hofstee en mr. G.K. Schipmölder, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag
23 april 2013 in bijzijn van de griffier.