Beschikking d.d. 16 april 2013
Zaaknummer 200.119.057
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A. Stoel, kantoorhoudende te Dronten,
de Raad voor de Kinderbescherming,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad,
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E.E.M. van Schaijk-Böhm, kantoorhoudende te Veghel,
Leger des Heils, Jeugdzorg & Reclassering,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
hierna te noemen: LJ&R.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 21 september 2012 (zaaknummer 120173/ FJ RK 12-538) heeft de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden de minderjarigen [kind 1] (hierna: [kind 1]), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en [kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Friesland met ingang van 21 september 2012 voor de duur van een jaar.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 20 december 2012, heeft de moeder verzocht de beschikking van 21 september 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de kinderen voor een jaar alsnog wordt afgewezen, dan wel wordt toegewezen voor een kortere periode als door het hof te bepalen. Voorts heeft de moeder verzocht de proceskosten te compenseren en de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad te verklaren voor zover wettelijk toegestaan.
De raad heeft bij brief van 8 januari 2013 meegedeeld mondeling verweer te zullen voeren.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 16 januari 2013, heeft de vader het verzoek bestreden en verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 14 januari 2013 met bijlage (het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank van 17 september 2012) en een brief met bijlagen van 7 februari 2013 van mr. Stoel.
Ter zitting van 18 februari 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat en de heer [X] namens de raad. Voorts is de heer Bijker (de gezinsvoogd) namens LJ&R verschenen.
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
De beoordeling
De ontvankelijkheid
1. Ingevolge het bepaalde in artikel 358 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient hoger beroep door de verzoeker en door in de procedure in eerste aanleg verschenen belanghebbenden te worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak, en door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van de eindbeschikking of nadat de beschikking hem op andere wijze bekend is geworden.
2. Artikel 806 Rv geeft vervolgens voor zaken van personen- en familierecht anders dan scheidingszaken een van het bepaalde in artikel 358 lid 2 Rv afwijkende regeling. Ingevolge artikel 806 lid 1 sub a Rv kan hoger beroep worden ingesteld door (de verzoeker en) degene aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt binnen drie maanden na de dag van de uitspraak. Het gaat daarbij om een procespartij als bedoeld in artikel 805 Rv, te weten de verzoeker, de verschenen belanghebbende en de niet verschenen belanghebbende aan wie een afschrift van het verzoekschrift is verzonden. Andere belanghebbenden kunnen binnen drie maanden na de betekening van de uitspraak hoger beroep in stellen, dan wel binnen drie maanden nadat de beschikking hen op andere wijze bekend is geworden. Artikel 28 Rv bepaalt dat de uitspraak in het openbaar geschiedt. Voorgaande betekent dat de dag van de uitspraak de dag is waarop de rechterlijke beslissing openbaar wordt gemaakt.
3. Vaste rechtspraak is dat in het belang van een goede rechtspleging omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie aanvangt en eindigt, duidelijkheid dient te bestaan en dat aan beroepstermijnen strikt de hand moet worden gehouden. De Hoge Raad heeft daarop in een verzoekschriftprocedure slechts een uitzondering gerechtvaardigd geacht ingeval degene die hoger beroep of cassatie instelt ten gevolge van een (door de griffie van) het kantongerecht, de rechtbank of het hof begane fout of verzuim niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter een beschikking had gegeven en de beschikking hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie is toegezonden of verstrekt.
4. Vaststaat dat appellant op 20 december 2012 beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank over de ondertoezichtstelling. De datum van de beschikking van de rechtbank is 21 september 2012. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank van 17 september 2012 kan echter worden afgeleid dat de kinderrechter ter zitting reeds mondeling uitspraak heeft gedaan.
5. De appelrechter dient ambtshalve te beoordelen of tijdig is geappelleerd. Ter zitting in hoger beroep is daarom allereerst de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde gesteld. De (advocaten van) partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich daarover uit te laten. Het hof heeft aangegeven dat het zich nog over de ontvankelijkheid zal beraden en dat de beslissing daarover zal worden opgenomen in de beschikking. Het hof heeft de zaak vervolgens inhoudelijk behandeld.
6. Ten aanzien van de ontvankelijkheid overweegt het hof als volgt. Het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 17 september 2012 luidt ten aanzien van het doen van uitspraak als volgt:
"De kinderrechter doet mondeling uitspraak inhoudende dat het verzoek tot een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar wordt toegewezen (…).
De kinderrechter sluit hierop de behandeling en deelt mee dat op 21 september 2012 een beschikking zal worden gegeven."
Alhoewel voornoemde tekst er op lijkt te duiden dat er een mondelinge uitspraak is gedaan op de zitting van 17 september 2012, zal het hof toch 21 september 2012 als uitspraakdatum aanhouden. In het proces-verbaal staat immers niet vermeld dat de beschikking van 21 september 2012 een schriftelijke vastlegging zal zijn van de mondelinge uitspraak, terwijl dit evenmin volgt uit die beschikking zelf. Nu bovendien in het dictum van de beschikking van 21 september 2012 staat vermeld dat de ondertoezichtstelling 'met ingang van heden' is ingegaan, houdt het hof het ervoor dat ter besloten zitting van 17 september 2012 slechts mededeling is gedaan van de inhoud van de op 21 september 2012 te geven beschikking. Voor dat geval is het beroepschrift tijdig ingediend.
7. Voor het antwoord op de vraag of de minderjarigen onder toezicht moeten worden gesteld, dient te worden beoordeeld of de minderjarigen zodanig opgroeien, dat hun zedelijke of geestelijke belangen of hun gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
8. Gelet op de stukken en de behandeling ter zitting is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft besloten tot ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2]. Het hof neemt deze gronden over en voegt hier het volgende aan toe. Anders dan de moeder betoogt, is het hof gelet op de aanwezige zorgen er niet van overtuigd geraakt dat hulp in een vrijwillig kader voldoende is om de gesignaleerde ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen weg te nemen. Vanwege problematiek op meerdere vlakken is er al jarenlang intensieve maatschappelijke ondersteuning en gespecialiseerde gezinsverzorging in het gezin van moeder, stiefvader en de kinderen aanwezig. Getracht is onder meer om de veiligheid in de gezinssituatie van de moeder op een beter niveau te krijgen. Het is echter tot op heden niet gelukt om te voorzien in een veilige en stabiele opvoedingsomgeving; er is nog steeds sprake van een ontwikkelingsbedreiging van de kinderen.
De moeder heeft ter zitting ook erkend dat de ruzies tussen haar en haar partner nog steeds voorkomen, maar volgens haar is de frequentie wel sterk afgenomen mede doordat zij relatietherapie volgen en er een Plan van Aanpak is opgesteld. Naar het oordeel van het hof kan niet gesproken worden van een stabiele situatie tussen de moeder en de stiefvader. Het hof betrekt in zijn oordeel dat er in de afgelopen jaren meerdere zorgmeldingen zijn geweest met betrekking tot verbaal huiselijk geweld tussen de stiefvader en de moeder en voorts dat er ernstige zorgen zijn geuit over de thuissituatie (waaronder meldingen over een zwaarvervuilde woning en lichamelijke verwaarlozing van de kinderen).
9. Gelet op de belangen van de kinderen en de van diverse kanten geuite zorgen over het voorzien in de basale behoeften van de kinderen, acht het hof hulp in een vrijwillig kader onvoldoende c.q. te vrijblijvend. De ingeschakelde gezinscoach dient naar het oordeel van het hof in de eerste plaats te worden gezien als hulpverlener van de moeder en niet als hulpverlener van de kinderen; zij heeft weinig zicht op de kinderen. Zorgelijk is ook dat er een patroon lijkt te bestaan waarbij de moeder na verloop van tijd niet meer meewerkt aan de hulpverlening, waardoor er nog steeds geen stabiliteit in de thuissituatie is behaald. De indruk bestaat overigens dat de samenwerking en de communicatie met de gezinsvoogd en moeder op dit moment wel goed verloopt, maar dat het contact met de stiefvader de nodige problemen oplevert vanwege zijn dominante houding en het feit dat hij telkens de strijd aangaat. Mede door de diversiteit aan vrijwillige hulpverlening, overweegt het hof dat het goed is om één persoon de regie te laten voeren en dat diegene ook de spanningen in verband met het (onlangs weer opgestarte) contact tussen de kinderen en hun biologische vader in goede banen kan leiden.
10. Gelet op bovenstaande is het hof van oordeel dat de minderjarigen zodanig opgroeien, dat hun zedelijke of geestelijke belangen of hun gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
De slotsom
11. Het hof zal beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer (voorzitter), J.G. Idsardi en R. Feunekes, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 16 april 2013 in bijzijn van de griffier.