2. De vaststaande feiten
2.1 Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.11) van het bestreden vonnis van 15 juni 2012 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Deze feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, luiden als volgt.
2.2 Lentis is een instelling die hulp biedt bij psychische problemen, onder andere door middel van woonbegeleiding.
2.3 Tussen de diverse woningcorporaties in Groningen, de gemeente Groningen en hulpverleningsinstanties zoals Lentis bestaat sinds 2008 een samenwerkingsovereenkomst ter bevordering van de huisvesting van kwetsbare personen (het project huisvesting kwetsbare personen). Op basis van die samenwerking stellen de woningcorporaties aan de hulpverleningsinstellingen, zoals Lentis, woningen ter beschikking.
2.4 In het kader daarvan heeft Huismeesters aan Lentis voor de periode van een jaar, ingaande 17 maart 2011, verhuurd de woning aan de [adres] te [woonplaats]. Lentis heeft, eveneens in het kader van het voormelde project, de woning met toestemming van Huismeesters verhuurd aan een cliënt van haar, [appellant].
2.5 Aan de onderhuurovereenkomst tussen Lentis en [appellant] is een woonbegeleidingsovereenkomst gekoppeld. In de onderhuurovereenkomst is opgenomen dat partijen (Lentis en [appellant]) beogen om de bewoner na een jaar onderhuur zelfstandig te laten huren en dat een woning uitsluitend door Lentis aan de bewoner wordt aangeboden onder de voorwaarde van een woonbegeleidingsovereenkomst met Lentis. In artikel 2 van de onderhuurovereenkomst is vermeld dat de onder(ver)huurovereenkomst is aangegaan omdat de bewoner zich heeft verplicht om de woonbegeleidingsovereenkomst volledig na te komen en dat van de onder(ver)huurovereenkomst woonbegeleiding, zoals overeengekomen in de woonbegeleidingsovereenkomst die tussen Lentis en [appellant] is gesloten, onverbrekelijk onderdeel uitmaakt.
2.6 In artikel 5 van de onderhuurovereenkomst en artikel 3 van de woonbegeleidingsovereenkomst is vermeld dat de bewoner zich moet houden aan de afspraken die in de woonbegeleidingsovereenkomst en het begeleidingsplan zijn gemaakt.
Het is de bewoner onder meer verboden om geweld te gebruiken of hiermee te dreigen of op andere wijze wangedrag te vertonen of overlast te bezorgen jegens buren, begeleiding en/of omgeving. De bewoner is verplicht woonbegeleiding te accepteren en heeft zich bereid verklaard zich in te spannen voor bewoning als goed huurder.
2.7 De onderhuurovereenkomst en de woonbegeleidingsovereenkomst zijn net als de huurovereenkomst tussen Huismeesters en Lentis aangegaan voor de duur van een jaar, ingaande 17 maart 2011.
2.8 Bij brief van 9 februari 2012 heeft Lentis de woonbegeleidingsovereenkomst en de onderhuurovereenkomst met [appellant] opgezegd en beëindigd per 10 april 2012.
Daarbij is vermeld dat de reden voor die opzegging was dat [appellant] niet heeft voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan het Proefwonen. [appellant] heeft niet voldaan aan de belangrijkste voorwaarden voor de woonbegeleidingsovereenkomst, namelijk dat de bewoner woonbegeleiding accepteert en zich inspant voor bewoning als goed huurder, aldus de brief.
Daarnaast heeft er een incident plaatsgevonden met een medewerker van Huismeesters in verband met onderhoud.
2.9 Huismeesters werd per brief van 9 februari 2012 door Lentis op de hoogte gesteld van de beëindiging van de onderhuurovereenkomst. In diezelfde brief heeft Lentis de hoofdhuurovereenkomst met Huismeesters opgezegd, eveneens per10 april 2012. Huismeesters heeft ingestemd met de beëindiging per die datum.
2.10 Bij de begeleiding van [appellant] waren onder andere betrokken Lentis, Ambulante Forensische Psychiatrie Noord Nederland en VVN Reclassering.
2.11 Na de huuropzegging heeft op 21 februari 2012 een zogeheten zorgconferentie plaatsgevonden waarbij diverse instanties die bij de begeleiding van [appellant] betrokken waren de situatie van [appellant] hebben besproken. Dit heeft niet geleid tot intrekking van de beëindiging van de huur- en woonbegeleidingsovereenkomst door Lentis.
2.12 De onderhuurovereenkomst tussen Lentis en [appellant] is aldus beëindigd per 10 april 2012; er is afgeweken van de oorspronkelijke einddatum van de woonbegeleidings- en onderhuurovereenkomst (oorspronkelijk 16 maart 2012) in overleg met Lentis Vastgoed en de hulpverleners van [appellant].
2.13 Bij brief van 22 maart 2012 heeft de raadsman van [appellant] aan Huismeesters laten weten dat [appellant] niet voornemens was om de woning te verlaten, omdat hij het oneens was met beëindiging van de woonbegeleiding door Lentis. Daarbij is jegens Huismeesters een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 7:269 BW, waarin is bepaald dat bij onderhuur die betrekking heeft op zelfstandige woonruimte, waar de onderhuurder zijn hoofdverblijf heeft, in geval van beëindiging van de huur tussen de huurder en de verhuurder, deze zal worden voortgezet door de verhuurder.
2.14 Huismeesters heeft mr. Van Dalen bij brief van 5 april 2012 geantwoord dat er naar haar overtuiging geen huurovereenkomst tussen haar en [appellant] was ontstaan.
2.15 Op 16 mei 2012 heeft [appellant] de sleutels van de woning aan de [adres] te [woonplaats] aan een medewerkster van Huismeesters afgegeven en vervolgens is hij zijns weegs gegaan. Toen [X], medewerkster van VNN Reclassering, ervan op de hoogte raakte dat [appellant] de sleutels had afgegeven, heeft zij pogingen in het werk gesteld de sleutels van Huismeesters terug te krijgen. Huismeesters heeft aangegeven daartoe niet bereid te zijn, omdat de huur- en woonbegeleidingsovereenkomst met [appellant] was beëindigd.