ECLI:NL:GHARL:2013:CA0242

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.106.663/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering persoonsgebonden budget en adreswijziging zorgkantoor

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een persoonsgebonden budget door VGZ Zorgkantoor B.V. van [geïntimeerde]. Het geschil ontstond nadat het zorgkantoor een toekenningsbeschikking had verzonden naar een adres dat niet meer correct was, omdat [geïntimeerde] haar adreswijziging niet tijdig had doorgegeven. De rechtbank Zwolle-Lelystad had in eerste aanleg geoordeeld dat de beschikking niet op de juiste wijze was bekendgemaakt, waardoor de bezwaartermijn niet was ingegaan. Het hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt echter dat de beschikking wel degelijk naar het laatst bekende adres van [geïntimeerde] is verzonden en dat de bezwaartermijn op 3 november 2009 is aangevangen. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] binnen deze termijn geen bezwaarschrift heeft ingediend, waardoor de beschikking in rechte onaantastbaar is geworden. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en verklaart het verzet van [geïntimeerde] ongegrond, met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten en de ingangsdatum van de wettelijke rente, die wordt vastgesteld op 11 oktober 2010. Het hof veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.106.663/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 186439 / HL ZA 11-715)
arrest van de tweede kamer van 2 april 2013
in de zaak van
VGZ Zorgkantoor B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres, gedaagde in het verzet,
hierna: VGZ Zorgkantoor,
advocaat: mr. G.D. Bosman, kantoorhoudend te Veldhoven,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde, eiseres in het verzet,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. Q.A.L.M. Gijsbers, kantoorhoudend te Amsterdam.
1. Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 20 april 2011 (verstekvonnis), 20 juli 2011 (comparitievonnis) en 7 maart 2012 (vonnis in verzet) van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 1 mei 2012,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties),
- een akte van VGZ Zorgkantoor van 20 november 2012.
2.2 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3 De vordering van VGZ Zorgkantoor luidt:
"(te vernietigen het vonnis in verzet van de Rechtbank Zwolle-Lelystad, d.d. 7 maart 2012, gewezen onder zaaknummer 186439, rolnummer 11-715, tussen appellante als eiseres, gedaagde in het verzet en geïntimeerde als gedaagde, eiseres in het verzet, en opnieuw recht doende bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. geïntimeerde te veroordelen tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan appellante te voldoen een bedrag van € 33.270,59, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2010, subsidiair vanaf 14 januari 2011, meer subsidiair vanaf de dag der dagvaarding telkens tot die der algehele voldoening;
2. geïntimeerde te veroordelen aan appellante tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van € 1.158,- ter zake buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der inleidende dagvaarding, zijnde 8 maart 2011;
3. geïntimeerde te veroordelen in de proceskosten van deze procedure in beide instantiën en het nasalaris, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na het te dezen te wijzen arrest, tot aan de dag der algehele voldoening".
2.4 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
3. De beoordeling
De vaststaande feiten.
3.1. VGZ Zorgkantoor exploiteert onder de naam Zorgkantoor Noordoost Brabant het zorgkantoor als bedoeld in paragraaf 2.6. van de Regeling subsidies AWBZ voor het verstrekken van een persoonsgebonden budget aan de verzekerden krachtens de AWBZ in die regio.
3.2. Zorgkantoor Noordoost Brabant heeft op 25 februari 2008 [geïntimeerde] een toekenningsbeschikking voor haar persoonsgebonden budget over 2008 toegezonden op het adres [adres 1], [postcode 1] [plaats 1]. Onder punt 7 van de beschikking is bij "Verplichtingen" vermeld dat [geïntimeerde] verplicht is onder meer wijzigingen in de omstandigheden tijdig te melden aan het zorgkantoor.
3.3. Op 24 oktober 2008 heeft het Zorgkantoor Noordoost Brabant [geïntimeerde] opnieuw een toekenningsbeschikking voor haar persoonsgebonden budget over 2008 toegezonden welke de voorgaande toekenningsbeschikking vervangt. Daarbij is [geïntimeerde] over de periode van
1 januari 2008 tot en met 16 juli 2008 een bedrag van € 33.777,25 toegekend. Ditmaal is de toekenningsbeschikking verstuurd naar het adres [adres 2], [postcode 2] [plaats 2].
3.4. [geïntimeerde] heeft bij faxbericht van 24 juli 2008 CZ Zorgkantoren, locatie Tilburg, verzocht haar adres geheim te houden en post te sturen naar [adres 3], [postcode 3] [plaats 3].
3.5. Bij brief van 26 november 2008 heeft CZ Zorgkantoren, locatie Tilburg, een toekenningsbeschikking persoonsgebonden budget toegestuurd op het adres [adres 3], [postcode 3] [plaats 3].
3.6. Zorgkantoor Noordoost Brabant heeft bij brief van 2 november 2009 de jaarafrekening voor het persoonsgebonden budget over het jaar 2008 toegezonden op het adres [adres 2], [postcode 2] [plaats 2]. Op grond van deze jaarafrekening is [geïntimeerde] een bedrag van € 33.270,59 aan het Zorgkantoor Noordoost Brabant verschuldigd. De jaarafrekening is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.7. Bij brief van 26 april 2010 heeft Inkasso Unie namens het Zorgkantoor Noordbrabant Oost [geïntimeerde] aangemaand het verschuldigde bedrag vermeerderd met rente en kosten te betalen.
3.8. Inkasso Unie heeft bij brief van 15 juni 2010 een afschrift van de op 2 november 2009 verstuurde jaarafrekening over 2008 aan [geïntimeerde] gezonden.
3.9. [geïntimeerde] heeft gereageerd op de brief van Inkasso Unie van 15 juni 2010 bij brief van 16 juni 2010. In deze brief zijn de volgende passages opgenomen:
"De thans door uw cliënte als productie 1 overgelegde beschikking c.q. jaarafrekening is de perfecte illustratie van de fout van het Zorgkantoor. De jaarafrekening zou zijn gezonden op 2 november 2009 naar [adres 2] in [plaats 2], waar ik toen al lang niet meer woonde. Ik heb bewijs dat het Zorgkantoor voortdurend bekend was met mijn adres. (…)
Kan uw cliënte mij aangeven hoe ik bezwaar had kunnen maken tegen een beschikking die mij niet heeft bereikt, ook niet kon bereiken op dat adres, en die volgens de Awb derhalve NIET onherroepelijk kan zijn geworden als de fout is toe te rekenen aan degene die zijn administratie niet op orde had? (…)
Voor de duidelijkheid: ik volhard in mijn gemotiveerde betwisting dat het Zorgkantoor een vordering op mij zou hebben."
3.10. Bij brief van 18 juni 2010 heeft Inkasso Unie aan [geïntimeerde] medegedeeld:
"Uw advocate heeft mij medegedeeld dat u pas op 16 juni kennis heeft kunnen nemen van de aan deze vordering ten grondslag liggende beschikking. Dit houdt, in het kort in, dat u alsnog een gemotiveerd bezwaar kunt indienen tegen deze vordering.
Gelet op het feit dat cliënte ons kantoor heeft gemachtigd om in deze zaak als haar gemachtigde op te treden, dient u dit verzoek bij ons kantoor in te dienen. (…)
Zodra ik uw bezwaar heb ontvangen zal ik u de ontvangst hiervan bevestigen en de zaak (nogmaals) onder de aandacht brengen van cliënte."
3.11. [geïntimeerde] heeft gereageerd op de brief van Inkasso Unie van 18 juni 2010 bij brief van 2 juli 2010. In deze brief zijn de volgende passages opgenomen:
"U heeft mijn brief van 16 juni niet eens beantwoord. Ik neem aan dat er genoeg in vermeld staat m.b.t. mijn bezwaar, en dat ook voldoende is gemotiveerd. Ik heb nog nooit gehoord van een bezwaarschrift aan een incassobureau. Volgens mij moet ik bezwaar kunnen maken bij het bestuursorgaan dat de beschikking heeft afgegeven. Maar ik heb geen beschikking ontvangen waartegen ik bezwaar kan maken, alleen een kopie van een betalingsoverzicht dat u meezond. (…)
Ik wil graag weten of het nu ophoudt, of dat ik bericht krijg hoe en waar ik bezwaar kan maken en waaraan dat bezwaarschrift moet voldoen."
3.12. Inkasso Unie heeft bij brief van 6 juli 2010 aan [geïntimeerde] medegedeeld dat zij de brief van [geïntimeerde] van 2 juli 2010 heeft doorgezonden naar Zorgkantoor Noordoost Brabant met het verzoek daar inhoudelijk op te reageren.
3.13. Inkasso Unie heeft bij brief van 18 augustus 2010 [geïntimeerde] bericht:
"Cliënte geeft aan dat zij u, geheel coulancehalve, alsnog in de gelegenheid wil stellen om het zorgjaar 2008 te verantwoorden. Hiervoor dient u ons kantoor te voorzien van de volgende stukken:
• Zorgovereenkomsten;
• Betaalbewijzen;
• Facturen;
• Declaratieformulieren."
3.14. [geïntimeerde] heeft Inkasso Unie diverse stukken toegezonden.
3.15. Inkasso Unie heeft bij brief van 14 september 2010 [geïntimeerde] medegedeeld:
"Na een uitgebreide bestudering, door cliënte, van de door u toegestuurde stukken, deel ik u mede dat de verantwoording niet als afdoende is beschouwd vanwege:
(…)
Met betrekking tot de eerste vier punten geef ik u een termijn van veertien dagen na dagtekening van deze brief om de ontbrekende gegevens aan te leveren."
3.16. [geïntimeerde] heeft op brief van Inkasso Unie van 14 september 2010 gereageerd bij brief van 22 september 2010 en aanvullend verschillende stukken ingezonden.
3.17. Inkasso Unie heeft [geïntimeerde] bij brief van 11 oktober 2010 medegedeeld:
"Cliënte heef aangegeven dat er geen betaalbewijzen zijn overgelegd en dat er de zorgovereenkomsten wederom niet compleet zijn. Cliënte stelt zich op het standpunt dat ongeacht de reden van afgifte voor het PGB, zij van iedere budgethouder een volledige verantwoording mag vragen, zo ook van u.
Op basis van deze stukken kan cliënte geen herziening afgeven. Zij heeft mij dan ook verzocht om de incassoprocedure te handhaven."
3.18. Bij brief van 6 januari 20011 heeft (de advocaat van) Zorgkantoor Noordoost Brabant [geïntimeerde] op basis van de beschikking van 2 november 2009 nogmaals aangemaand tot betaling van een bedrag van € 33.270,59 vermeerderd met rente en kosten.
3.19. [geïntimeerde] heeft niet betaald.
Het geschil in eerste aanleg
3.20. Bij vonnis van de rechtbank van 20 april 2011 is [geïntimeerde] bij verstek veroordeeld tot betaling aan VGZ Zorgkantoor van een bedrag van € 34.428,59, vermeerderd met de wettelijke rente over € 33.270,59 vanaf 4 mei 2010 tot de dag van volledige betaling. Tevens is [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.21. [geïntimeerde] is van het vonnis van 20 april 2011 in verzet gekomen.
3.22. De rechtbank heeft bij vonnis van 7 maart 2012 het vonnis van 20 april 2011 vernietigd, de vorderingen van VGZ Zorgkantoor afgewezen en VGZ Zorgkantoor veroordeeld in de kosten van de verstek- en verzetprocedure.
3.23. De rechtbank heeft overwogen dat VGZ Zorgkantoor de beschikking van 2 november 2009 niet naar het juiste adres heeft verzonden en dat de beschikking daarmee niet op de juiste wijze bekend is gemaakt. Volgens de rechtbank heeft de termijn voor het maken van bezwaar op dat moment geen aanvang genomen (rechtsoverweging 4.6.).
Naar het oordeel van de rechtbank is de bezwaartermijn eerst gaan lopen nadat [geïntimeerde] de beschikking van 2 november 2009 bij brief van Inkasso Unie van 15 juni 2010 was toegestuurd. De brief van [geïntimeerde] van 2 juli 2010 kan in de opvatting van de rechtbank niet anders uitgelegd worden dan een bezwaarschrift gericht tegen de beschikking van 2 november 2009. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat VGZ Zorgkantoor het bezwaarschrift niet overeenkomstig het bepaalde in de Awb heeft behandeld en dat er in feite nog steeds niet is beslist op het bezwaarschrift. Daardoor is er, aldus de rechtbank geen sprake van een besluit dat voor de civiele rechter formele rechtskracht heeft (rechtsoverweging 4.8.).
Het van toepassing zijnde recht
3.24. Op grond van artikel III, lid 2, Vierde tranche Awb, is op het onderhavige geschil het recht van toepassing zoals dat gold tot 1 juli 2009, de datum waarop de vierde tranche van de Awb inzake bestuurlijke geldschulden in werking is getreden, aangezien het hier gaat om de terugvordering van een subsidie die vóór 1 juli 2009 is verleend.
3.25. De gebruikelijke gang van zaken in die periode was dat de subsidie in de vorm van een persoonsgebonden budget werd toegekend door het zorgkantoor door middel van een verleningsbeschikking, vervolgens de budgethouder periodiek verantwoording aflegde aan het zorgkantoor over de besteding van het persoonsgebonden budget en het zorgkantoor naar aanleiding van die verantwoording de definitieve aanspraak op subsidie vaststelde. In het geval de budgethouder zich niet kon verenigen met de door het zorgkantoor vastgestelde aanspraak op subsidie stond bezwaar bij het zorgkantoor open en eventueel beroep op de sector bestuursrecht van de rechtbank en hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
3.26. Wanneer na het doorlopen van deze procedure in rechte was komen vast te staan dat de budgethouder een bedrag aan het zorgkantoor diende terug te betalen en de budgethouder niet aan die verplichting voldeed kon het zorgkantoor de budgethouder dagvaarden voor de rechtbank, waarna eventueel hoger beroep en cassatie kon worden ingesteld.
De grieven
3.27. Met grief I komt VGZ Zorgkantoor op tegen het oordeel van de rechtbank dat de beschikking van 2 november 2009 niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. VGZ Zorgkantoor heeft benadrukt dat de beschikking van 2 november 2009 door Zorgkantoor Noordoost Brabant is verstuurd naar het laatst bekende adres van [geïntimeerde], [adres 2] te [plaats 2]. Zorgkantoor Noordoost Brabant heeft nooit een adreswijziging van [geïntimeerde] ontvangen. Naar de opvatting van VGZ Zorgkantoor heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat aan [geïntimeerde] niet kan worden tegengeworpen dat zij op 24 juli 2008 de wijziging van haar adres niet heeft doorgegeven aan één van de namen, dan wel adressen die voorkomt op het briefpapier dat Zorgkantoor Noordoost Brabant gebruikt. Zorgkantoor Noordoost Brabant is in haar correspondentie niet naar buiten getreden met het logo van CZ Zorgkantoor, aldus VGZ Zorgkantoor.
In grief II, die aansluit op grief I, heeft VGZ Zorgkantoor betoogd dat, wanneer de bezwaartermijn niet op 2 november 2009 zou zijn ingegaan, deze toch in elk geval een aanvang heeft genomen op 16 juni 2010, de dag na verzending door Inkasso Unie van de brief van 15 juni 2010, waarbij [geïntimeerde] een afschrift van de beschikking van 2 november 2009 is toegestuurd.
Grief III is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de brief van [geïntimeerde] van 2 juli 2010 moet worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de beschikking van 2 november 2009 en dat Zorgkantoor Noordoost Brabant nog steeds geen beslissing op dat bezwaarschrift heeft gegeven.
3.28. Het hof stelt vast dat op het door Zorgkantoor Noordoost Brabant gebruikte briefpapier naast de vermelding "Zorgkantoor" de merken "Univé verzekeringen", "Zorgverzekeraar VGZ", "IZA" en "Trias gezondheidsverzekeraar" zijn vermeld. Verder zijn in het briefhoofd het postadres, telefoonnummer, faxnummer en e-mailadres van het Zorgkantoor Noordoost Brabant vermeld. Het postadres luidt Postbus 676, 5600 AR Eindhoven en het faxnummer is [faxnummer 1].
3.29. [geïntimeerde] heeft op 24 juli 2008 een adreswijziging doorgegeven aan "Zorgkantoor Tilburg" door middel van een faxbericht aan het faxnummer [faxnummer 2].
3.30. Derhalve moet worden geoordeeld dat [geïntimeerde] de adreswijziging niet heeft doorgegeven aan Zorgkantoor Noordoost Brabant. Op het briefpapier van Zorgkantoor Noordoost Brabant zijn het postadres en de verdere contactgegevens duidelijk vermeld. De vermelding van meerdere verzekeraars in het briefhoofd kan niet tot misverstand over deze gegevens hebben geleid. CZ Zorgkantoor, locatie Tilburg, wordt op geen enkele wijze in het briefpapier van Zorgkantoor Noordoost Brabant vermeld, ook de vestigingsplaats Tilburg niet. Naar het oordeel van het hof kan [geïntimeerde] onder deze omstandigheden dan ook wel degelijk worden tegengeworpen dat zij Zorgkantoor Noordoost Brabant niet in kennis heeft gesteld van haar verhuizing.
3.31. Het feit dat het juiste adres van [geïntimeerde] bekend was bij "VGZ Zorgverzekeraar", zoals [geïntimeerde] heeft gesteld, maakt dat oordeel niet anders. Zorgkantoor Noordoost Brabant is een andere organisatie dan "VGZ Zorgverzekeraar". Van de zorgverzekeraar kan niet worden gevergd dat zij adresgegevens van haar verzekerden doorgeeft aan het Zorgkantoor Noordoost Brabant, nog daargelaten of dit op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens wel is toegestaan. Verder is de ter onderbouwing van de stelling van [geïntimeerde] overgelegde brief van "VGZ Zorgverzekeraar" van 13 april 2009 gericht aan [de moeder van geïntimeerde] de moeder van [geïntimeerde] en niet aan [geïntimeerde] zelf. Bovendien is die brief verstuurd naar het adres [adres 4], [postcode 4] [plaats 3] en niet aan het adres waar [geïntimeerde] volgens de aan CZ Zorgkantoor doorgegeven adreswijziging zou verblijven, [adres 3], [postcode 3] [plaats 3].
3.32. Daarnaast behoeft het ene zorgkantoor niet aan het andere zorgkantoor door te geven dat zij een nieuwe cliënt heeft ingeschreven. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de betrokkene, in casu [geïntimeerde], adreswijzigingen door te geven aan het desbetreffende zorgkantoor, dan wel zorgkantoren. Dat blijft ook het geval wanneer, zoals [geïntimeerde] heeft gesteld, haar dossier door Zorgkantoor Noordoost Brabant aan CZ Zorgkantoor zou zijn overgedragen. Daar komt nog bij dat, wanneer CZ Zorgkantoor het adres van [geïntimeerde] aan Zorgkantoor Noordoost Brabant zou hebben doorgegeven, dat kennelijk ook niet het juiste adres zou zijn geweest, nu [geïntimeerde] in deze procedure heeft betoogd dat ze voortdurend op het adres [adres 4], [postcode 4] [plaats 3] ingeschreven is geweest.
3.33. Verder is ter comparitie ten overstaan van de rechtbank komen vast te staan dat [geïntimeerde] de naar het adres [adres 2] te [plaats 2] toegezonden toekenningsbeschikking van Zorgkantoor Noordoost Brabant van 24 oktober 2008 heeft ontvangen. Zij was op dat moment reeds geruime tijd verhuisd. Ook naar aanleiding van de ontvangst van deze beschikking heeft zij Zorgkantoor Noordoost Brabant niet in kennis gesteld van haar verhuizing en het juiste adres doorgegeven.
3.34. De stelling van [geïntimeerde] dat de gemeentelijke basisadministratie adreswijzigingen van betrokkenen doorgeeft aan VGZ kan haar om twee redenen niet baten. In de eerste plaats verliest zij daarbij uit het oog dat VGZ Zorgverzekeraar en VGZ Zorgkantoor twee verschillende entiteiten zijn. Op grond van de Wet gemeentelijk basisadministratie persoonsgegevens vindt slechts directe verstrekking van gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie plaats aan zorgverzekeraars en niet aan zorgkantoren (zie artikel 99 lid1 onder c Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in samenhang met artikel 68b onder j Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en Bijlage 5a bij dat besluit). Ten tweede heeft zij gesteld dat zij bij de gemeentelijke basisadministratie voortdurend ingeschreven is geweest op het adres van haar moeder [adres 4], [postcode 4] [plaats 3] (punt 5 memorie van antwoord). Dus kan de gemeente [woonplaats] geen adreswijziging hebben doorgegeven.
3.35. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet worden geoordeeld dat Zorgkantoor Noordoost Brabant de beschikking van 2 november 2009 naar het laatst bij haar bekende adres van [geïntimeerde] heeft verstuurd en de beschikking derhalve op de in artikel 3:41 lid 1 Awb voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt, zodat deze beschikking overeenkomstig artikel 3:40 Awb op 2 november 2009 in werking is getreden. Dat betekent op grond van artikel 6:7 Awb in samenhang met artikel 6:8 lid 1 Awb dat de termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaarschrift op 3 november 2009 is aangevangen.
[geïntimeerde] heeft binnen deze termijn van zes weken geen bezwaarschrift ingediend, zodat de beschikking van 2 november 2009 in beginsel in rechte onaantastbaar is geworden.
3.36. Niettemin blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 Awb).
3.37. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] naar aanleiding van brieven van Inkasso Unie van 15 juni 2010 en 18 juni 2010, respectievelijk bij brieven van 16 juni 2010 en 2 juli 2010 heeft gereageerd. Zij heeft direct aangegeven dat zij alsnog bezwaar wil maken tegen de beschikking van Zorgkantoor Noordoost Brabant en de brief van 2 juli 2010 draagt ook als opschrift "Bezwaar". Of die brief voldoet aan alle eisen die aan een bezwaarschrift worden gesteld - [geïntimeerde] geeft in die brief aan dat zij meent niet bij Inkasso Unie bezwaar te kunnen maken en verzoekt om verdere informatie - is een vraag die in de hiervoor aangeduide bestuursrechtelijke kolom dient te worden beantwoord en niet primair door het hof. Het hof kan die vraag ook verder in het midden laten, omdat het zorgkantoor bij brief van 18 augustus 2010 [geïntimeerde] in staat heeft gesteld alsnog de stukken betreffende de verantwoording aan het Zorgkantoor Noordoost Brabant te doen toekomen waarna het zorgkantoor deze stukken zou bestuderen en de terugvorderingsbeschikking van 2 november 2009 zonodig zou herzien. Nadat het Zorgkantoor Noordoost Brabant nogmaals om aanvullende stukken had gevraagd op 14 september 2010 en [geïntimeerde] op 22 september 2010 nadere stukken had toegezonden, heeft het zorgkantoor bij brief van 11 oktober 2010 laten weten dat de toegezonden stukken onvoldoende waren en geen reden opleverden om de beschikking van 2 november 2009 te herzien.
3.38. Tegen de beslissing van het Zorgkantoor Noordoost Brabant van 11 oktober 2010 heeft [geïntimeerde], die inmiddels van rechtskundige bijstand was voorzien, geen verdere juridische stappen ondernomen in de vorm van:
- hetzij een gang naar de sector bestuursrecht van de rechtbank, indien de beslissing van het Zorgkantoor Noordoost Brabant als een beslissing op bezwaar moet worden aangemerkt;
- hetzij het nogmaals indienen van een bezwaarschrift bij het Zorgkantoor Noordoost Brabant, voor zover de beslissing van het zorgkantoor moet worden aangemerkt als een beslissing met toepassing van artikel 4:6 lid 2 Awb om niet terug te komen op het eerdere besluit van 2 november 2009.
3.39. Doordat [geïntimeerde] de beschikking van 2 november 2009 niet, althans niet op de juiste wijze in rechte heeft aangevochten moet vanuit worden gegaan dat de beschikking van 2 november 2009 in rechte onaantastbaar is geworden.
3.40. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan de rechtmatigheid van de beschikking van het Zorgkantoor Noordbrabant Oost in de onderhavige procedure niet meer aan de orde worden gesteld. De leer van de formele rechtskracht staat daar aan in de weg (vgl. HR 5 september 1997, LJN: ZC2418).
3.41. Derhalve staat in rechte vast dat Zorgkantoor Noordbrabant Oost in hoofdsom een vordering heeft op [geïntimeerde] van € 33.270,59.
3.42. Het vorenstaande betekent dat de grieven I tot en met III slagen.
3.43. De grieven IV, V en VI hebben geen zelfstandige betekenis en behoeven om die reden geen bespreking meer.
3.44. Nu de grieven I tot en met III slagen dient het hof, gelet op de positieve zijde van de devolutieve werking van het hoger beroep, thans nog in te gaan op hetgeen [geïntimeerde] in verzet tegen het verstekvonnis heeft aangevoerd met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente.
3.45. Ten aanzien van buitengerechtelijke kosten geldt dat zij op de voet van art. 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen, onder meer als het gaat om redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, behoudens ingeval krachtens art. 241 Rv de regels omtrent proceskosten van toepassing zijn. VGZ Zorgkantoor heeft enerzijds niet onderbouwd dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een herhaalde aanmaning, het doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. In zoverre moeten deze kosten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskosten een vergoeding plegen in te houden.
Anderzijds gaat het om kosten die betrekking op het bestuursrechtelijke traject, waarin de Inkasso Unie de rol van intermediair heeft vervuld. Aangezien het systeem van de Awb er vanuit gaat dat het bestuursorgaan de met de bestuursrechtelijke besluitvorming gepaard gaande kosten voor eigen rekening neemt komen deze kosten in het civielrechtelijke traject niet voor vergoeding in aanmerking.
3.46. Waar het gaat om de vergoeding van wettelijke rente ziet het hof aanleiding de ingangsdatum van de wettelijke rente te bepalen op 11 oktober 2010, de datum waarop Zorgkantoor Noordoost Brabant de door [geïntimeerde] afgelegde verantwoording definitief onvoldoende heeft geoordeeld.
Slotsom
3.47. Het vonnis van 7 maart 2012 kan niet in stand blijven. Het verzet tegen het vonnis van 20 april 2011 zal ongegrond worden verklaard, met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten en de ingangsdatum van de wettelijke rente.
3.48. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. In eerste aanleg zal [geïntimeerde] aanvullend worden veroordeeld in de kosten van de comparitie die worden begroot op € 579,- (1 punt, tarief III, € 579,- per punt). In hoger beroep zullen de kosten aan de zijde van VGZ Zorgkantoor worden begroot op € 1.815,- aan griffierecht, € 76,17 aan explootkosten en € 1.158,- (1 punt, tarief III, € 1.158,- per punt) aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
4. De beslissing
het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van 7 maart 2012
en opnieuw rechtdoende:
verklaart het verzet tegen het vonnis van 20 april 2011 gegrond voor zover het betreft de veroordeling tot betaling van buitengerechtelijke kosten en de ingangsdatum van de wettelijke rente;
bepaalt de ingangsdatum van de wettelijke rente op 11 oktober 2010;
verklaart het verzet voor het overige ongegrond;
veroordeelt [geïntimeerde] aanvullend in de kosten van de eerste aanleg, tot aan deze uitspraak begroot op € 579,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van VGZ Zorgkantoor begroot op € 1.815,- aan griffierecht, € 76,17 aan explootkosten en € 1.158,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, B.J.H. Hofstee en A.M. Koene en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 2 april 2013.