ECLI:NL:GHARL:2013:CA0748

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.075.043/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele vordering tot schorsing van de executie van een vonnis in civiele zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een incidentele vordering tot schorsing van de executie van een eerder vonnis. De appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], hebben een verzoek ingediend tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 30 juni 2010, dat hen in een civiele procedure betreft. De Ontvanger van de Belastingdienst Noord, gevestigd te Groningen, was de eiser in conventie en verweerder in reconventie. De appellanten stelden dat er nieuwe feiten waren die een herbeoordeling van de vordering rechtvaardigden, namelijk een verzoek tot ontkenning van het vaderschap van [de vader] dat door [appellant 1] was ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland. Het hof oordeelde echter dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een hernieuwde beoordeling rechtvaardigden. De eerdere afwijzing van de incidentele vordering tot schorsing van de executie werd bevestigd, omdat de vordering in strijd met een goede procesorde werd geacht. Het hof besloot dat de kosten van het incident bij de einduitspraak in de hoofdzaak zouden worden beslist. De hoofdzaak werd verwezen naar de rol voor voortprocederen op 2 juli 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.075.043/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 108395 / HA ZA 09-229)
arrest van de tweede kamer van 21 mei 2013 in het incident als bedoeld in
artikel 223 Rv
in de zaak van
1. [appellant 1],
2. [appellant 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. G.A. Pots, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
Ontvanger van de Belastingdienst Noord kantoor Groningen,
gevestigd te Groningen,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna: Ontvanger,
advocaat: mr. S.C. zum Vörde Sive Vörding, kantoorhoudend te Amsterdam.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 29 november 2011 hier over.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 De Ontvanger heeft op 8 januari 2013 een memorie van antwoord met productie genomen.
1.2 [appellanten] hebben op 19 februari 2013 een incidentele memorie houdende provisionele vordering ex artikel 223 Rv, tevens akte overlegging producties genomen.
Deze vordering luidt:
"bij arrest, voor zoveel mogelijk wettelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de tenuitvoerlegging van het vonnis d.d. 30 juni 2010, tussen partijen onder nummer 1098395 \ HA ZA 09-229 gewezen, te schorsen c.q. de uitvoerbaarheid bij voorraad zoals uitgesproken door de rechtbank, op te heffen, dan wel te schorsen tot op het hoger beroep zal zijn beslist;
II. overigens te bepalen dat de verdere behandeling van de hoofdzaak (het hoger beroep) zal worden aangehouden tot onherroepelijk op het verzoekschrift van de heer [appellant 1] tot gerechtelijke vaststelling van ontkenning van door het huwelijk ontstaan vaderschap zal zijn beslist;
III met veroordeling van de Ontvanger in de kosten van het incident.".
1.3 Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest in het incident bepaald.
1.4 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
2. De beoordeling
In het incident
2.1 Bij voormeld arrest van 29 november 2011 is de op artikel 351 Rv gebaseerde incidentele vordering tot schorsing van de executie van het bestreden vonnis afgewezen.
2.2 De vorderingen in het onderhavige incident komen wederom neer op schorsing van de executie van het bestreden vonnis, zij het ditmaal in de vorm van een provisionele vordering op grond van artikel 223 Rv.
2.3 Voor de beoordeling of er voldoende grond bestaat voor schorsing van de executie van het bestreden vonnis geldt dezelfde maatstaf als is opgenomen in de rechtsoverwegingen 6 en 7 van voormeld tussenarrest.
2.4 [appellanten] hebben aangevoerd dat [appellant 1] op 18 februari 2013 bij de rechtbank Noord-Nederland locatie Groningen een verzoek heeft ingediend tot ontkenning van het vaderschap van [de vader] op grond van artikel 1:200 lid 1 sub b BW en dat valt aan te nemen dat dit verzoek zal worden toewezen. De consequentie hiervan zal volgens [appellanten] zijn dat [appellant 1] geen deelgenoot is in de nalatenschap van [de vader] en dat de vordering van de Ontvanger tot verdeling van die nalatenschap dient te worden afgewezen.
2.5 Het hof constateert dat nog niet is beslist op het thans aanhangige verzoek tot ontkenning van het vaderschap van [de vader] en dat in die procedure geen nieuwe - voor de toewijzing van het verzoek doorslaggevende - stukken zijn overgelegd. Daarmee zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die een hernieuwde beoordeling rechtvaardigen. Dit betekent dat het hof niet aan een inhoudelijke beoordeling van de incidentele vordering toekomt, omdat die vordering in dit geval als in strijd met een goede procesorde moet worden afgewezen (vergelijk Hof Amsterdam, 26 oktober 2010,
LJN: BO4585).
2.6 De incidentele vordering zal daarom worden afgewezen.
2.7 De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak.
In de hoofdzaak
2.8 De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor voortprocederen.
3. De beslissing
Het gerechtshof:
in het incident:
wijst de incidentele vordering van [appellanten] af;
bepaalt dat omtrent de kosten van het incident zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van dinsdag 2 juli 2013 voor voortprocederen.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, W. Breemhaar en B.J.H. Hofstee en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 21 mei 2013.