ECLI:NL:GHARL:2013:CA1416

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.099.858/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van uitzendkracht voor schade aan taxi na verkeersongeval

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 mei 2013, staat de aansprakelijkheid van een uitzendkracht, werkzaam bij een taxibedrijf, centraal. De appellant, die de taxi bestuurde, was betrokken bij een ongeval op 1 juni 2008 waarbij hij met hoge snelheid een rotonde naderde en de controle over het voertuig verloor. De getuigenverklaringen wijzen op een snelheid van minimaal 140 km/uur, terwijl de maximumsnelheid op dat punt 80 km/uur was. Het hof oordeelt dat het rijgedrag van de appellant als bewust roekeloos kan worden gekwalificeerd, wat bijdraagt aan zijn aansprakelijkheid voor de schade die is ontstaan aan de taxi.

De procedure begon met een hoger beroep na eerdere vonnissen van de rechtbank Groningen, waarin de appellant in eerste aanleg als gedaagde was aangemerkt. De appellant heeft afgezien van het horen van getuigen in contra-enquête, waardoor het hof de getuigenverklaringen als juist aanneemt. De grieven van de appellant worden verworpen, en het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen van de rechtbank. De proceskosten in hoger beroep worden toegewezen aan de geïntimeerde, die als eiser in eerste aanleg optrad.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuurders om zich bewust te zijn van de verkeerssituatie en de gevolgen van roekeloos rijgedrag. De beslissing van het hof onderstreept de verantwoordelijkheid van de appellant voor de schade die is veroorzaakt door zijn onveilige rijgedrag, en bevestigt de eerdere oordelen van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.099.858/01
(zaaknummer rechtbank 438014 / CV EXPL 09-22478)
arrest van de eerste kamer van 14 mei 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. M.A. Pasma, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.H. Linstra, kantoorhoudende te Groningen.
1. Het verdere verloop van het geding
1.1 Nadat het hof bij arrest van 16 oktober 2012 [geïntimeerde] in de gelegenheid heeft gesteld tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid
- dat [appellant] op 1 juni 2008 met een - gelet op de verkeerssituatie - zodanig hoge snelheid heeft gereden dat naar objectieve maatstaven kan worden afgeleid dat [appellant] (onmiddellijk voorafgaand aan het ongeval) zich daadwerkelijk bewust moet zijn geweest van het roekeloze karakter van zijn rijgedrag, en
- dat de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd, het gevolg is van het ongeval en/of onverantwoord doorrijden door [appellant] na het ongeval, heeft [geïntimeerde] op 31 januari 2013 twee getuigen doen horen.
1.2 Niet dan nadat [appellant] heeft afgezien van het horen van getuigen in contra-enquête, hebben partijen wederom de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
1.3 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
2. De nadere beoordeling van het geschil
2.1 De getuige [getuige 1] heeft het volgende verklaard:
“Ik was op 1 juni 2008 de tegenligger van [appellant] op het moment dat [appellant] richting Zuidhorn reed. Ik weet dat de weg richting Zuidhorn - ik heb dit nog nagekeken op Google Maps - zo'n 400 meter voor de rotonde een flauwe knik in de weg maakt. Het was op dat moment vlak voor zes uur in de ochtend. Ik maakte mijn laatste ritje en wel richting Groningen. Als toenmalig taxiondernemer kende ik veel taxi's uit de stad Groningen. Vandaar ook dat ik de auto die mij tegemoet reed, een zilvergrijze Volkswagen Passat, als taxi herkende. Deze auto naderde mij met hoge snelheid in de richting van Zuidhorn. Toen ik in mijn spiegel keek, zag ik de begincijfers van het kenteken en toen wist ik dat het om een taxi van het bedrijf van [geïntimeerde] ging. Deze weg is een 80 km/uur weg en voor mijn gevoel moet het minimaal wel 140 km/uur zijn geweest, want ik voelde een drukgolf. De combinatie, het was regenachtig weer, en wij troffen elkaar in feite in de flauwe knik, en ik dacht wat een idioot dat hij met zo'n hoge snelheid in die flauwe knik mij passeerde. Ik heb toen ook gezien dat deze taxi die richting Zuidhorn reed, niet remde.
Ik herinner me dit zo goed vanwege die erg grote snelheid in regenachtig weer en in die knik dat die taxi reed. Ik heb dit daarna nooit meer meegemaakt.
Op vragen van mr. Pasma antwoord ik u dat ik de heer [geïntimeerde] op dit moment niet veel meer zie, omdat ik geen taxiondernemer meer ben op dit moment. Ten tijde van het ongeval was dit wel zo en kwam ik hem zo'n vier keer in de week tegen op de taxistandplaats op de Grote Markt te Groningen of bij het Centraal Station van Groningen.
Ik ben recentelijk over deze kwestie door de heer [geïntimeerde] benaderd en aangezien ik hiervan getuige was geweest heb ik hem gezegd dat ik hierover wel wilde verklaren.”
2.2 De getuige [getuige 2] heeft als volgt verklaard:
“De auto waarvan ik de schade heb hersteld was een Volkswagen Passat uit 2001. De heer [geïntimeerde] kwam hiermee in juni 2008. Ik weet nog dat de schade vrij fors was. De auto was niet meer in zodanige staat dat hij nog rijdbaar was en er lag een enorme plas olie bij mij op de oprit.
U houdt mij voor mijn schriftelijke verklaring van 20 januari 2010 (productie 2 tweede blad bij akte overlegging producties tevens houdende vermeerdering van eis; in de conclusie van repliek wordt naar deze productie verwezen).
Deze verklaring is nog helemaal juist.
U houdt mij ook mijn verklaring voor die ik op 6 april 2011 ten overstaan van de kantonrechter te Groningen als getuige heb afgelegd.
Deze verklaring is nog steeds helemaal juist met dien verstande dat in de laatste zin van de eerste bladzijde van deze verklaring staat vermeld dat het wiel links voor was weggeschuurd, terwijl dit volgens mij moet zijn weggescheurd.
Op de tweede bladzijde van deze verklaring staat achter het eerste gedachtestreepje vermeld: 'Gelet op de aard van de beschadigingen moet er, volgens mij, van worden uitgegaan dat het ongeval mede tot stand is gekomen door een te hoge snelheid. Aan de aard van de schade kun je zien dat de auto is gelanceerd als je namelijk alleen maar tegen een stoeprand rijdt, beschadig je namelijk alleen het subframe. Daarvan is hier geen sprake. De auto is als het ware op de neus beland terwijl de achterzijde omhoog moet zijn gegaan.'
Onder de auto zit een frame een zogenaamd subframe. De ruimte tussen de weg en dit subframe is ongeveer dertig centimeter. De motor onder de auto zit op een hoogte van ongeveer veertig centimeter vanaf de weg. Deze motor was aan de onderzijde dusdanig beschadigd, dat de steunen waarin de motor vast zit er uitgebroken zijn. Ik heb die steunen zelfs nog in mijn bezit. Hieruit leid ik af dat de auto met de motor een duikvlucht heeft gemaakt. Bij het remmen tijdens een hoge snelheid duikt de auto ook iets naar beneden, maar niet in die mate waarmee dit met deze auto was gebeurd.
U houdt mij voor de nota van deze reparatie met als factuurdatum 18 juni 2008 (productie 6 bij de inleidende dagvaarding pagina vier).
Deze factuur is geheel en al correct.
U houdt mij voor de schriftelijke verklaring van [getuige 3] van 16 juni 2010.
Zij verklaart onder andere in de tweede alinea: '[geïntimeerde] heeft mij verteld dat hij [appellant] zal naaien door middel van vals uitgeschreven bonnen met reparaties en kosten erop die er in feite nooit zijn geweest, maar die [appellant] dan wel zou moeten betalen. De bonnen heeft hij tevens ook bij dezelfde garage verkregen die bekende van de garage wou dat wel doen voor [geïntimeerde] en aangezien er toch geen schade-expert bij is geweest had [geïntimeerde] vrij spel. Zo is mij dus verteld door [geïntimeerde].'
Hiervan kan ik meedelen dat dit niet het geval is geweest. Ik heb het bedrag van deze factuur gewoon ontvangen en heb daarover ook belasting betaald.
U houdt mij voor de verklaring die [getuige 3] als getuige ten overstaan van de kantonrechter te Groningen op 30 mei 2011 heeft afgelegd.
Wat [getuige 3] hierin heeft verklaard is volgens mij onwaar.
Op vragen van mr. Linstra antwoord ik als volgt:
Ik heb als monteur iets minder dan achttien jaar ervaring en ik kan u meedelen dat de schade aan deze auto niet kan zijn ontstaan wanneer daarmee 80 km/uur zou zijn gereden. De achteras was ook getordeerd. Bij schade bij 80 km/uur heb je ook alleen maar schade aan de voorzijde en niet tevens aan de achterzijde.
Op vragen van mr. Pasma antwoord ik als volgt:
De nota van deze reparatie is door de heer [geïntimeerde] giraal betaald. Ik heb daar nog afschriften van. Bij nader inzien weet ik niet 100% zeker of de nota volledig giraal is betaald.”
2.3 De verklaring van de getuige [getuige 1] houdt onder meer in dat de taxi die [appellant] in de ochtend van 1 juni 2008 bestuurde, zo’n 400 meter voor de rotonde voor Zuidhorn minimaal 140 km/uur moet hebben gereden. Zoals het hof in voormeld tussenarrest reeds heeft overwogen, is het rijden met een snelheid van 161 km per uur waar 80 km per uur is toegestaan, terwijl men een rotonde nadert bewust roekeloos. Ditzelfde geldt naar het oordeel van het hof wanneer men op dat moment (minimaal) 140 km/uur rijdt.
2.4 Uit de verklaring van de getuige [getuige 2] volgt voldoende duidelijk dat de schade, waarvan [geïntimeerde] vergoeding van [appellant] vordert, is veroorzaakt door het bij de rotonde met de Fanerwegte Zuidhorn (met hoge snelheid) uit de bocht vliegen op 1 juni 2008 van de door [appellant] bestuurde taxi waarbij de vluchtheuvel is geraakt.
2.5 [appellant] heeft afgezien van het horen van getuigen in contra-enquête. Voorts heeft hij de in enquête afgelegde getuigenverklaringen in het geheel niet weersproken. Aldus gaat het hof uit van de juistheid van deze verklaringen, zodat [geïntimeerde] in het hem opgedragen bewijs is geslaagd. Aldus zijn de grieven 7 en 8 niet gegrond. Het gedeeltelijk slagen van grief 2 kan niet tot vernietiging van de bestreden vonnissen leiden, terwijl de overige grieven falen. Aldus zullen de tussen partijen gewezen vonnissen van 6 januari 2011 en 27 oktober 2011 van de kantonrechter worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep (tarief I, 2 punten).
3. Beslissing
bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen van 4 maart 2010, 6 januari 2011 en
27 oktober 2011 van de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en tot op heden begroot op € 1.264,- voor geliquideerd salaris van de advocaat en € 571,- voor verschotten.
Aldus gewezen door mrs. H. de Hek, voorzitter, L. Groefsema en R.E. Weening en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 14 mei 2013 in bijzijn van de griffier.